Page 25 of 280

BEDIENING
START&STOP-SYSTEEM
De dual-zone automatische
klimaatregeling beheert het Start&Stop-
systeem (motor uit en voertuig
stilstaand) om voldoende comfort in de
passagiersruimte te garanderen.
BELANGRIJK Onder bijzonder extreme
klimaatomstandigheden wordt
aanbevolen het gebruik van het
Start&Stop-systeem te beperken om te
voorkomen dat de compressor continu
wordt in- en uitgeschakeld, waardoor
de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een
onaangename geur in het interieur als
gevolg.
BELANGRIJK Wanneer het Start&Stop-
systeem is ingeschakeld (motor uit en
auto stilstaand), wordt de automatische
recirculatiefunctie met lucht van
buitenaf uitgeschakeld om de kans op
beslagen ruiten te verminderen
(aangezien de compressor is
uitgeschakeld).
BELANGRIJK
19)Het wordt afgeraden de interne
luchtrecirculatie in te schakelen bij lage
buitentemperaturen, aangezien de ruiten
sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
5)De klimaatregeling detecteert de
temperatuur in het interieur met behulp van
een stralinstemperatuursensor die in de
achteruitkijkspiegel zit en die beschermd is
met een speciale afdekking. Als het "zicht"
van deze sensor belemmerd wordt door
een voorwerp, dan zou dit kunnen leiden
tot een minder dan optimale efficiënte
werking van de klimaatregeling.
KLIMAATREGELING
Het systeem gebruikt een koelmiddel
dat compatibel is met de wetten die
van kracht zijn in de landen waar het
voertuig wordt verkocht, R134a of
R1234yf. Gebruik tijdens het laden
alleen het gas dat is aangeduid op het
plaatje in de motorruimte fig. 25.
Het gebruik andere koelmiddelen heeft
invloed op de efficiency en conditie
van het systeem. Het smeermiddel dat
voor de compressor wordt gebruikt,
is ook strikt gekoppeld aan het type
koelgas; neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
25F0Y0999C
23
Page 26 of 280

BUITENVERLICHTING
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand MAR.
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
20) 21)
Met de sleutel in de stand MAR en
draaischakelaar A fig. 26 naar de stand
Ogedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch branden; de overige
lichten en de interieurverlichting blijven
uit.STADSLICHT / DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de schakelaar A naar
. Als
het dimlicht wordt ingeschakeld, gaat
de dagrijverlichting uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar A vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
Als het stadslicht nog aan staat en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal en wordt op
het display een bericht weergegeven
om aan te geven dat de lichten nog zijn
ingeschakeld. Het geluidssignaal stopt
wanneer het bestuurdersportier wordt
gesloten.
MISTLICHTEN /
MISTACHTERLICHTEN
De mistlampen kunnen altijd worden
ingeschakeld.
Als de mistlampen met draaischakelaar
Oworden ingeschakeld, gaan de
dagrijlichten (indien aanwezig) uit en
gaan de stadslichten vóór en achter
aan.Als de mistlampen met de
draaischakelaar op
worden
ingeschakeld en de schemersensor
omstandigheden voor dagrijlichten
detecteert, gaan de dagrijlichten (indien
aanwezig) uit en gaan de stadslichten
vóór en achter aan.
Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, als
volgt op knop fig. 27:
eerste keer indrukken:
mistkoplampen aan;
tweede keer drukken:
mistachterlichten en mistkoplampen (al
ingeschakeld door de eerste keer
drukken) aan;
derde keer indrukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
26F0Y0048C
27F0Y0648C
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 280

Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden. Wanneer de
mistachterlampen zijn ingeschakeld,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
De mistkoplampen en mistachterlichten
gaan uit, als ze aan zijn wanneer de
motor wordt afgezet. Wanneer de
motor weer wordt gestart, blijven de
mistlampen uit totdat ze weer worden
ingeschakeld door op de knop te
drukken.
AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een IR-ledsensor op de voorruit
die variaties in de buitenlichtniveaus
detecteert.
Inschakeling: draai draaischakelaar A
fig. 26 naar
.Als de schemersensor actief is, met
ingeschakelde dagrijlichten, is het niet
mogelijk om het grootlicht continu te
laten branden; alleen knipperen is
toegestaan. Onder deze
omstandigheden kunnen de koplampen
worden ingeschakeld door de
draaischakelaar naar
te draaien en
de hendel richting het dashboard te
duwen; wacht anders tot de
schemersensor een laag lichtniveau
aangeeft (dimlichten aan).
Bij automatische uitschakeling door de
sensor, wordt eerst het dimlicht
uitgeschakeld en enkele seconden later
het stadslicht.
BELANGRIJK De sensor kan niet de
aanwezigheid van mist detecteren.
Deze lichten moeten dus onder die
omstandigheden handmatig worden
ingeschakeld.
GROOTLICHT
Duw, met de draaischakelaar in stand
, de hendel naar voren naar het
dashboard (stabiele stand), om de
lampen in te schakelen. Het lampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Als de hendel naar het stuurwiel wordt
getrokken gaan de lampen uit.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hendel fig. 28 naar u toe, in de
stabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter
richtingaanwijzer/omlaag:inschakeling
linker richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit wanneer het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
28F0Y0771C
25
Page 28 of 280

"Lane change"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
“Bochtverlichting”
Wanneer het dimlicht ingeschakeld is
en de snelheid lager is dan 40 km/h, als
de draaihoek van het stuurwiel groot is
of de richtingaanwijzers branden, gaat
er een lamp (ingebouwd in de
mistlamp) branden aan de betreffende
kant om het zicht 's nachts te
verbeteren.
INTERIEURVERLICHTING
De functie kan worden ingeschakeld en
de tijd worden ingesteld via het
"Instellingenmenu" van het
Uconnect™-systeem. Wanneer de
portieren worden ontgrendeld, gaan de
stadslichten en de instapverlichting
voor de in het instellingenmenu
ingestelde tijdsduur aan.
Als een portier eenmaal is geopend,
blijft het licht nog 180 seconden
branden, of nog 10 seconden nadat het
portier is gesloten."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, de linkerhendel
binnen 2 minuten na het uitzetten van
de motor naar het stuurwiel. Elke keer
dat de hendel wordt bediend, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden. Wanneer deze tijd verstrijkt,
worden de lichten automatisch
uitgeschakeld.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden. Op het
display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur. Het
lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
BELANGRIJK
20)De dagrijverlichting is een alternatief
voor het dimlicht in landen waar dit tijdens
het rijden overdag verplicht is, en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
21)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 280

INTERIEUR
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 29 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand: de lampjes C en E
gaan aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren;
links ingedrukt (stand OFF): de
lampjes C en E blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
Het lampje gaat geleidelijk, volgens een
timer, aan/uit, wanneer de bestuurder
in of uit de auto stapt.
VOORRUITSPROEIER/
ACHTERRUITS
PROEIER
VOORRUITWISSERS /
-SPROEIERS
6) 7)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Draaischakelaar A fig. 30 heeft vijf
verschillende standen:
ruitenwissers uit
constant wissen met intervallen van
10 seconden
“sneller” wissen (snelheidgebonden)
LOlangzaam continu wissen
HIsnel continu wissen
MIST-functieBeweeg de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de MIST-functie
in te
schakelen: de werking wordt beperkt
tot de tijd dat de hendel in deze stand
wordt gehouden. Bij het loslaten keert
de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de
ruitenwissers afgebroken. Deze functie
is handig om een dun laagje vuil of
ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als langer dan een
halve seconde aan de hendel wordt
getrokken, wordt de ruitenwisser
bewogen met actieve bediening.
De wissers wissen drie keer zodra de
hendel wordt losgelaten, waarna, als de
bediening in stand
staat, de
wascyclus na een pauze van ca. 6
seconden wordt voltooid met een
laatste slag.
Met de draaischakelaar in de standLO
ofHIwordt de automatische
wis-/wasregeling niet uitgevoerd.
29F0Y0098C
30F0Y0608C
27
Page 30 of 280

De wisserbladen omhoog zetten
(functie "Service Position")
Met deze functie kunnen de
wisserbladen worden vervangen of
beschermd in omstandigheden van ijs
en/of sneeuw.
Inschakeling van de functie
draai de draaischakelaar naar stand
(wissers uit);
draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
beweeg de hendel, na de
contactsleutel naar de stand STOP te
hebben gedraaid, binnen twee minuten,
gedurende ten minste een halve
seconde, naar de stand MIST
,om
de wisser voor een gedeeltelijke slag
in te schakelen. Deze handeling kan
maximaal drie keer herhaald worden,
om het wisserblad in de gunstigste
stand voor vervanging te zetten;
draai de contactsleutel in de stand
MAR om de wisserbladen weer omlaag
te brengen.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer de auto weer wordt gestart,
met een wisverzoek of wanneer de auto
rijdt (snelheid boven de 5 km/h).BELANGRIJK Zet de bladen terug
tegen de voorruit voordat de
ruitenwisser weer wordt ingeschakeld
en/of voordat de contactsleutel op
MAR gedraaid wordt.
BELANGRIJK Zorg er als u de motor
start voor dat de ruitenwissers vrij
zijn van sneeuw of ijs, voordat deze
functie wordt ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
22)8) 9)
Deze zit achter de binnenspiegel tegen
de voorruit.
De sensor wordt geactiveerd als de
contactsleutel naar de stand MAR
is gedraaid, en gedeactiveerd als de
contactsleutel naar de stand STOP
is gedraaid.
De sensor meet de hoeveelheid regen
en schakelt de automatische
wisregeling van de voorruit in aan de
hand van de hoeveelheid water op de
ruit (zie de paragraaf "Automatische
wisregeling").AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakeling
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar
of.
Blokkering
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, terwijl de draaischakelaar A
op stand
ofstaat, zal er, wanneer de
motor weer wordt gestart
(contactinrichting op MAR), geen
wiscyclus worden uitgevoerd,
ter bescherming van het systeem.
Uitschakelen
Ga naar het menu “Instellingen” van het
Uconnect™-systeem (zie voor meer
informatie het online beschikbare
supplement) en draai de
draaischakelaar A naar een andere
stand dan intermitterend (
of).
ACHTERRUITWISSER /
SPROEIER
10)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
De draaischakelaar B fig. 31 kan in de
volgende standen gezet worden:
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 280

achterruitwisser gestopt
wissen met interval
continue werking, zonder pauze
tussen twee slagen.
De achterruitwisser kan op de volgende
manieren worden ingeschakeld:
intermitterend(met een pauze van
twee seconden tussen twee slagen),
als draaischakelaar B in de stand
staat en de ruitenwisser niet is
ingeschakeld;
synchroon(met de halve snelheid
van de ruitenwisser), als
draaischakelaar B in de stand
staat en
de ruitenwisser is ingeschakeld of als
draaischakelaar B in de stand
staat,
de achteruitversnelling is ingeschakeld
en de ruitenwisser is ingeschakeld;
continu wissenals
draaischakelaar B in stand
staat of als
de achteruitversnelling is ingeschakeld.Duw de hendel naar het dashboard
(onstabiele stand) om de
achterruitsproeier in te schakelen. Blijf
op de hendel duwen om zowel de
achterruitsproeier als de
achterruitwisser automatisch in te
schakelen met een enkele beweging.
Door de hendel los te laten, maakt
de achterruitwisser drie slagen, zoals
beschreven voor de ruitenwisser. In de
stand
(achterruitwisser uit) wordt
de wis-/wascyclus na een pauze van 6
seconden voltooid met een enkele
slag. De automatische wis-/wasregeling
wordt niet uitgevoerd met
draaischakelaar B in de stand
.
Als langer dan 30 seconden moet
worden gewist, kan de wascyclus
onderbroken worden zoals beschreven
in de paragraaf “Intelligente wis-/
wasfunctie”.
BELANGRIJK
22)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet worden
schoongemaakt.
BELANGRIJK
6)Gebruik de ruitenwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken
(ook niet na de sleutel te hebben gedraaid
en de motor opnieuw te hebben gestart),
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
7)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
8)Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een wastunnel.
9)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit.
10)Gebruik de achterruitwisser nooit
om opgehoopte sneeuw of ijs te
verwijderen. In dergelijke omstandigheden
wordt bij overbelasting van de ruitenwisser
de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwisser enkele seconden wordt
uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwissers
niet meer werken, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
31F0Y0655C
29
Page 32 of 280

DAK MET VAST
GLASPANEEL
(voor bepaalde versies/markten)
ZONNESCHERM
Het zonnescherm werkt alleen met de
contactsleutel in de stand MAR. Druk
knop A fig. 32 vanuit de volledig
gesloten stand meer dan een halve
seconde in: het zonnescherm gaat naar
de volledig open stand.
Druk knop A vanuit de volledig open
stand meer dan een halve seconde in:
het zonnescherm gaat naar de volledig
gesloten stand.
Knop A kan in handbedrijf worden
ingedrukt om het zonnescherm
handmatig te openen of te sluiten.NOODBEDIENING
Als de knop niet werk, beweeg dan het
zonnescherm met de hand: verwijder
de beschermdop A fig. 33 op de
binnenbekleding, neem de inbussleutel
B (in de gereedschapstas of, afhankelijk
van de versie, in de houder van Fix&Go
Automatic in de bagageruimte), steek
hem in de zitting A en draai hem
rechtsom om het scherm te openen of
linksom om het te sluiten.
INITIALISATIE
ZONNESCHERM
Bij een storing van de automatische
beweging bij het openen/sluiten of een
noodsituatie (zie beschrijving in de
vorige paragraaf), moet de
automatische bediening van het
zonnescherm opnieuw worden
geïnitialiseerd.Ga als volgt te werk:
draai de contactsleutel van de stand
STOP naar de stand MAR;
houd knop A fig. 32 ingedrukt: na
ongeveer 10 seconden gaat het
zonnescherm schokkerig dicht. Laat
knop A los, wanneer de beweging stopt
(zonnescherm gesloten) (als het
zonnescherm al gesloten is, dan is
alleen de mechanische vergrendeling
hoorbaar);
druk binnen 3 seconden nadat het
zonnescherm de volledig gesloten
stand heeft bereikt nogmaals op knop
A;
houd knop A ingedrukt: het
zonnescherm zal automatisch een
cyclus openen en sluiten uitvoeren. Als
dat niet gebeurt, herhaal dan de
handeling vanaf het begin;
houd knop A ingedrukt tot het
zonnescherm helemaal gesloten is: de
initialisatieprocedure is afgerond.
32F0Y0121C33F0Y0285C
30
KENNISMAKING MET DE AUTO