Page 105 of 280

Uitschakeling airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag voor bescherming van
bekken, borst en schouders (voor
bepaalde versies/markten)
Als een kind vervoerd moet worden in
een kinderzitje dat achterstevoren
op de voorstoel is geplaatst, moeten de
frontairbag en zijairbag aan
passagierszijde om bekken, borst en
schouders te beschermen, worden
uitgeschakeld (voor bepaalde
markten/versies).
Gebruik het Instellingenmenu op het
display voor het uitschakelen van de
airbags (zie de paragraaf "Display"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
De led
fig. 88 zit op het
instrumentenpaneel: wanneer de sleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat de led
enkele seconden branden. Als dit
niet het geval is, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk.Tijdens de eerste seconden geeft het
branden van de led niet de werkelijke
toestand van de
passagiersbescherming aan, maar
heeft alleen tot doel om de correcte
werking ervan te controleren. Na een
controle van enkele seconden zal
de led de beschermingsstatus van de
passagiersairbag aangeven
(bescherming passagiersairbag uit:
led constant aan /bescherming
passagiersairbag aan:led uit).
88F0Y0650C
103
Page 106 of 280
FRONTAIRBAG PASSAGIER EN KINDERZITJES: WAARSCHUWING
89F0Y0709C
104
VEILIGHEID
Page 107 of 280

ZIJAIRBAGS
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
voorstoelen gemonteerde zijairbags
(voor bepaalde markten/versies) en
hoofdairbags.
Zijairbag
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee soorten kussens
die zich in de rugleuning van de
voorstoelen bevinden fig. 90 en die het
bekken, de borst en schouders van
de inzittenden bij middelzware
zijdelingse botsingen beschermen.
Hoofdairbag
Deze bestaat uit een "gordijnairbag" die
zich achter de dakbekleding aan de
zijkant bevindt en afgedekt is met
speciale afwerkingselementen fig. 91.Dit type airbag is ontworpen om het
hoofd van de inzittenden voorin en
achterin te beschermen bij
flankbotsingen, dankzij het grote
oppervlak dat in opgeblazen toestand
wordt beslagen.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.
Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
Belangrijke opmerkingen
93) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101)
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van de auto (bijv.
botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden
op verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
90F0Y0090C
91F0Y0206C
105
Page 108 of 280

BELANGRIJK
86)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
passagiersairbag kunnen hinderen en
tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
87)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
88)ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een
kinderzitje tegen de rijrichting in op de
passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.89)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het displaymenu van
het instrumentenpaneel, de beschrijving in
het hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf
"Instellingenmenu".
90)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
91)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
92)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.
93)Als bij het draaien van de contactsleutel
naar de stand MAR, het lampje
niet
gaat branden of tijdens het rijden blijft
branden, dan is er mogelijk een storing in
de veiligheidssystemen. In dat geval
kunnen de airbags of gordelspanners
mogelijk niet in werking treden bij
een botsing of, in een zeer beperkt aantal
gevallen, per ongeluk in werking treden.
Laat het systeem onmiddellijk controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens
verder te rijden.
94)Voor bepaalde versies/markten gaat bij
een storing van het lampje
, het lampjebranden en worden de explosieve
ladingen van de passagiersairbag
uitgeschakeld.
95)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.96)Reis niet met voorwerpen op schoot of
voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
97)Laat na diefstal of een poging tot
diefstal, vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
98)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.
106
VEILIGHEID
Page 109 of 280

99)Het ledlampjegeeft de status aan
van de passagiersairbagbescherming.
Als de led uit is, is de zijairbag van de
passagier actief: gebruik het
Instellingenmenu om deze zijairbag uit te
schakelen (in dat geval gaat de led
branden) Wanneer de motor wordt gestart
(sleutel in stand MAR), brandt de led circa
8 seconden, als ten minste 5 seconden
na de vorige uitschakeling zijn verstreken.
Als dit niet het geval is, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk. Als de
motor binnen 5 seconden opnieuw wordt
afgezet/gestart, kan de led gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte
ledwerking, zet de motor af, wacht
minstens 5 seconden en start de motor
weer. De led kan met verschillende
lichtsterkte branden, afhankelijk van de
voertuigcondities. De lichtsterkte kan ook
tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren.
100)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
101)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
107
Page 110 of 280

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................109
TIJDENS PARKEREN ......................110
HANDREM ......................................111
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................111
GEBRUIK VAN DE
DUALOGIC-VERSNELLINGSBAK ...112
START&STOP-SYSTEEM ................114
CRUISECONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................116
SPEED LIMITER ..............................117
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........118
PARKEERSENSOREN.....................122
ACHTERUITRIJCAMERA
(PARKVIEW®-ACHTERUITRIJ
CAMERA) ........................................124
EEN AANHANGER TREKKEN .........125
TANKEN..........................................126
108
STARTEN EN RIJDEN
Page 111 of 280

DE MOTOR STARTEN
102) 103)49) 50) 51) 52) 53)
Verstel voordat u de motor start, de
stoel, achteruitkijkspiegels,
buitenspiegels en maak de
veiligheidsriem correct vast.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand.Op 0.9
TwinAir Turbo 105 pk-versies:trek
de handrem aan en zet de
versnellingspook in z'n vrij of trap het
koppelingspedaal volledig in, als een
andere versnelling dan de vrijstand
is ingeschakeld;
voor alle versies (behalve 0.9
TwinAir Turbo 105 pk): trap het
koppelingspedaal volledig in, zonder
het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
wacht tot het lampjeuitgaat en
trap dan het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het lampje
dooft.
Laat de contactsleutel los zodra de
motor start.
BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, het
symbool
op het display blijft
branden samen met het lampje
op
het instrumentenpaneel (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
symbool
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.VERSIES MET DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
104)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.
Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt zijn als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld. Het
wordt aangeraden de versnellingspook
in de vrijstand (N) te zetten voordat
de motor wordt gestart.
LPG- EN NATURAL
POWER-VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
Daarom moet er altijd benzine in de
tank zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling
van aardgas of LPG naar benzine te
garanderen, als er hoge prestaties
vereist zijn.
DE MOTOR AFZETTEN
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
109
Page 112 of 280

BELANGRIJK
102)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
103)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
104)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch naar
de vrijstand is gegaan, door een
geluidssignaal worden aangegeven.
BELANGRIJK
49)Het knipperen van het lampjegedurende 60 seconden na het
starten of na langdurige startpogingen,
duidt dit op een defect van het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
50)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).51)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
52)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
53)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
TIJDENS PARKEREN
Verwijder altijd de contactsleutel als de
auto wordt verlaten.
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor uit en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Op versies met een Dualogic-
versnellingsbak, moet de 1
eversnelling
of de achteruit ingeschakeld zijn met
de voet op het rempedaal en moet de
handrem, indien op een helling,
gebruikt worden om veilig te kunnen
parkeren.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(bij versies met Dualogic-
versnellingsbak wordt dit aangegeven
met de letter N op het display).
110
STARTEN EN RIJDEN