Page 241 of 566

239
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bediening aan de stuurkolom
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.2. Programmeren van de actuele wagensnelheid als de aan te houden snelheid / Verlagen van de
ingestelde snelheid.
3. Programmeren van de actuele wagensnelheid als de aan te houden snelheid / Verhogen van de
ingestelde snelheid.
4. onderbreken / Hervatten van de snelheidsregeling.
5. Programmeren van de door de snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid.
6. Weergave en selecteren van de instelling voor de afstand tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .
Weergave op het instrumentenpaneel
7. Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Sn
elheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9.
I
ngestelde snelheid.
10.
A
uto stilgehouden.
11.
D
oor de snelheidslimietherkenning
voorgestelde snelheid. 12 . I
nstelling afstand tot voorligger.
13. D oor de radar gedetecteerde positie van
het voertuig.
Als een voorligger wordt gedetecteerd, wordt
het symbool 7 gevuld met de kleur die de status
van de snelheidsregelingsmodus. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregelingsmodus is geactiveerd,
wordt het symbool 8 groen weergegeven.
Standaard wordt het symbool 8 grijs
weergegeven. Deze gegevens zijn zichtbaar
op het instrumentenpaneel in de
weergavemodus
"RIJD
eN
".
6
Rijden
Page 242 of 566

240
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld, daarbij moet de wagensnelheid
tussen 30 km/h en 180 km/h liggen.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D of M zijn geselecteerd. F
D
raai bij aangezet contact de rolknop 1 in
de stand " CRUISE": de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op " Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst gebruikte instelling
geactiveerd bij het inschakelen van de functie.
Als de snelheidsregelaar in gebruik is,
is het Stop & Start-systeem automatisch
uitgeschakeld.
Pause
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
-
d
oor bediening door de bestuurder:
● van
de toets 4,
● van
het rempedaal,
● van
de hendel van de elektrische
par
keerrem,
● bij
het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
a
utomatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het
e
S
C-systeem wordt
geactiveerd.
Nadat het systeem de auto door bediening
van het remsysteem volledig tot stilstand
heeft gebracht, houdt het systeem de auto
stil; de snelheidsregelaar wordt onderbroken
(Pause). De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weer verder te rijden en
vervolgens de functie weer activeren door bij
een wagensnelheid van ten minste 30
km/h
op de toets 2 , 3 of 4 te drukken.
Als de bestuurder nadat de auto tot stilstand
is gekomen geen actie onderneemt,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem aangetrokken.
Bij het afzetten van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
Rijden
Page 243 of 566

241
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Als de snelheidsregelaar is onderbroken,
kan deze pas weer worden geactiveerd
als weer aan alle veiligheidsvoorwaarden
wordt voldaan. De melding "Inschakelen
geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
actieve snelheidsregelaar weer te activeren.
Het is raadzaam te wachten tot de ingestelde
snelheid de actuele wagensnelheid benadert
alvorens de functie weer te activeren - door op
de toets 2 of 3 te drukken - zodat de actuele
wagensnelheid de nieuwe ingestelde snelheid
wordt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd als bij draaiende
motor de snelheidsregelaar is geactiveerd (groen).
om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De snelheid die u kunt opslaan, wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F
D
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het
verzoek om de snelheid op te slaan.
F
D
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets 2 of 3 om de snelheid te verhogen of
verlagen in stappen van 1 km/h.
F
I
ngedrukt houden van de toets 2 of 3 om
de snelheid te verhogen of verlagen in
stappen van 5 km/h. Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning
.
Wees voorzichtig: als de toets 2 of 3
langdurig ingedrukt wordt gehouden,
wordt de snelheid van uw auto zeer snel
gewijzigd.
6
Rijden
Page 244 of 566

242
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
-
"
Ver " (3 streepjes),
-
"
Normaal" (2 streepjes),
-
"
Dichtb." (1 streepje).
u
kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F
d
ruk op de toets 6 om het selectiescherm
voor het instellen van de afstand tot de
voorligger weer te geven,
F
d
ruk nogmaals enkele keren op de toets 6
tot de gewenste instelling voor de afstand
tot de voorligger wordt weergegeven.
Het selectiescherm wordt na enkele seconden
gesloten.
De wijziging is dan opgeslagen. Deze instelling blijft ongeacht de status van de
functie opgeslagen, ook na het afzetten van het
contact.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijden
Page 245 of 566

70
70
243
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke informatie op het instrumentenpaneel is het noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus "RIJDeN" selecteert.
In de volgende tabel worden de bij bepaalde rijomstandigheden weergegeven waarschuwingen en meldingen beschreven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
VerklikkerlampjeWeergave Bijbehorende meldingToelichting
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
ge
en voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
Functie gepauzeerd.
Voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
ge
en voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Voertuig gedetecteerd.
of "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
6
Rijden
Page 246 of 566

70
70
70
70
244
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
VerklikkerlampjeWeergaveBijbehorende meldingToelichting
+ "Neem de auto over"
De bestuurder moet de controle over de auto overnemen door
gas te geven of te remmen, afhankelijk van de situatie.
+ "Neem de auto over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische
situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen van
een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de auto
overnemen.
of "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren (snelheid niet
binnen het werkingsbereik, bochtige weg).
of afhankelijk van de
geselecteerde en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand gebracht en houdt
de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weer verder te
rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd zolang de bestuurder de
functie niet heeft geactiveerd bij een snelheid van ten minste 30 km/h.
Rijden
Page 247 of 566

245
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Beperkingen van de werking
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Bij het gebruik van het noodreservewiel is het
raadzaam om het systeem uit te schakelen.
Bij het trekken en aankoppelen van een
aanhanger mag het systeem niet zijn
geactiveerd.
In bepaalde kritische situaties verzoekt het
systeem de bestuurder om onmiddellijk de
controle over de auto over te nemen:
-
a
ls de voorligger te sterk of te plotseling
afremt en u zelf niet remt,
-
a
ls een voertuig invoegt tussen uw auto en
uw voorligger.
om
dat het detectiebereik van de radar relatief
smal is, is het mogelijk dat het systeem het
volgende niet detecteert:
-
s
malle voertuigen (motorfietsen,
scooters,
...),
-
v
oertuigen die niet in het midden van de
rijstrook rijden,
-
v
oertuigen die een bocht in rijden,
-
v
oertuigen die plotseling uitwijken.De snelheidsregelaar houdt geen rekening met:
-
v
oetgangers, fietsers, dieren,
-
s
tilstaande voertuigen (file,
voorrangskruising, verkeerslicht,
pechgeval, ...),
-
k
ruisend verkeer,
-
t
egemoetkomende voertuigen.
6
Rijden
Page 248 of 566

246
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Laat het systeem controleren door
het Peugeot- netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een storing van
de snelheidsregelaar wordt u
gewaarschuwd door het branden van
dit verklikkerlampje en de weergave van
een melding op het instrumentenpaneel,
in combinatie met een geluidssignaal.De snelheidsregelaar werkt zowel overdag
als 's nachts, ook bij mist en matige regen.
Houd echter altijd rekening met de
verkeerssituatie, de weersomstandigheden
en de staat van het wegdek en pas uw
snelheid en afstand tot uw voorligger
daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Activeer de snelheidsregelaar niet binnen
de bebouwde kom, bij zeer druk verkeer, op
bochtige of onoverzichtelijke wegen en op
gladde of overstroomde wegen.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan worden
vastgehouden of zelfs niet wordt gehaald,
zoals bij zware belading of op een steile
helling. Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden:
-
w
ijzigingen aan de voorzijde van de
auto (montage van verstralers),
-
r
ijden op een kombaan,
-
o
p een rollenbank,
-
g
ebruik van sneeuwkettingen of
sneeuwsokken.
geb
ruik om veiligheidsredenen het
systeem niet als de remlichten niet
werken.
ge
bruik het systeem niet bij schade aan
de voorbumper.
De werking van de radar, die achter
de voorbumper is gemonteerd, kan
verstoord worden door bepaalde
weersomstandigheden, die een
opeenhoping van sneeuw, ijs, modder enz.
veroorzaken.
Reinig de voorbumper door de sneeuw of
de modder te verwijderen. Matten die niet door P
e
ugeot zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
om t
e voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed bevestigd is,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Rijden