Page 225 of 566

223
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
6
Rijden
Page 226 of 566

224
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Resetten
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Waarschuwing te lage bandenspanning
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
C
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld.
F R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
g
e
bruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
ee
n visuele controle is dus niet
voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist
is.
Rijden
Page 227 of 566

225
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Touchscreen
Monochroom scherm C
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
er v
erschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het P
e
ugeot
-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Deze functie kan worden gereset via
het menu "
Persoonlijke instelling -
configuratie " van het scherm.
F
S
electeer het menu " Parameters van de
auto definiëren ".
F
S
electeer het menu " Hulp bij het rijden".
F
S
electeer het menu " Bandenspanning".
F
Sel
ecteer de functie " Resetten".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
ee
n geluidssignaal om aan te geven dat het
resetten is gelukt. Het resetten van de functie kan
worden uitgevoerd via het menu
Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer in het menu Rijden het tabblad
" Parameters ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Resetten bandenspanningscontrole ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
er k
linkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
6
Rijden
Page 228 of 566

226
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid).
u
kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem.
er
zijn standaard al snelheden opgeslagen.
Wijzig de opgeslagen snelheden
omwille van de veiligheid alleen als de
auto stilstaat.Deze functie is beschikbaar via het
menu Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer het tabblad " Rijhulpsystemen".
F
Sel
ecteer de functie " Inst. snelheden".F
S
electeer het tabblad "Begrenzer" of
" Regelaar ", afhankelijk van de functie
waarvoor u nieuwe snelheden wilt opslaan.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en
het menu af te sluiten.
To e t s " M E M "
Wijzigen van een ingestelde
snelheid
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de snelheidsbegrenzer
of de snelheidsregelaar .
Rijden
Page 229 of 566

227
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidslimietherkenning
Dit systeem geeft de door de camera
gedetecteerde toegestane maximumsnelheid
weer op het instrumentenpaneel.
Specifieke snelheidslimieten, bijvoorbeeld die
voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt als u een
bord met een snelheidslimiet bestemd voor
personenauto's en lichte bedrijfswagens
passeert.De eenheid van de weergegeven
snelheidslimiet (km/h of mph) is afhankelijk
van het land waar u zich bevindt.
Houd hier rekening mee als u zich aan
de toegestane maximumsnelheid wilt
houden.
Als u in een ander land rijdt, werkt het
systeem alleen correct als de eenheid van
de snelheid op het instrumentenpaneel
overeenkomt met de eenheid voor de
snelheid die in dat land wordt gebruikt.
De automatische snelheidslimietherkenning
is een rijhulpsysteem. Het systeem geeft niet
altijd de juiste snelheidslimiet aan.
De op de borden langs of boven de weg
weergegeven snelheidslimieten gaan altijd
voor de door het systeem weergegeven
snelheden.
on
danks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich aan de
verkeersregels houden en zijn snelheid altijd
aanpassen aan de weersomstandigheden
en de verkeerssituatie.
Als het systeem niet binnen een vooraf
bepaalde tijdsduur een bord met een
snelheidslimiet detecteert, wordt mogelijk
geen snelheid weergegeven.
Het systeem is ontwikkeld om borden te
detecteren die voldoen aan de eisen van het
Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens.
om de goede werking van het systeem
te garanderen is het raadzaam het
gedeelte van de voorruit vóór de
camera regelmatig te reinigen.
Werkingsprincipes
Dit systeem detecteert met behulp van een
boven aan de voorruit geplaatste camera de
borden met snelheidslimieten en leest het de
informatie op deze borden.
Het systeem maakt tevens gebruik van
informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
om e
r zeker van te zijn dat de
informatie over snelheidslimieten
afkomstig van het navigatiesysteem
actueel is, dienen de kaartgegevens
geregeld
te worden geüpdatet.
6
Rijden
Page 230 of 566
228
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de snelheidslimiet.
of
2.
W
eergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer. De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid
aanpassen op basis van de door het systeem
geleverde gegevens.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Rijden
Page 231 of 566

229
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
snelheidslimietherkenning.
De bestuurder kan ervoor kiezen de
ingestelde snelheid af te stemmen op
de door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheidslimiet door op de knop
voor het opslaan van de schakelaar van de
snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar met Stop-
functie te drukken.
Deze snelheid vervangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer ,
de snelheidsregelaar of de Adaptieve
snelheidsregelaar met Stop-functie
met Stop-functie .
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar.2. opslaan van de ingestelde snelheid.
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-
s
lecht weer (regen, sneeuw),
-
luchtvervuiling,
-
t
rekken van een aanhangwagen of
caravan,
-
r
ijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen,
-
r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b
eginnende bestuurders,
-
...
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk niet of minder goed:
-
s
lecht zicht (onvoldoende verlichting van
de weg, sneeuwval, regen, mist),
-
g
edeelte van de voorruit vóór de camera
is vuil, beslagen, berijpt, beschadigd of
bedekt met een sticker,
-
s
toring van de camera,
-
v
erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-
a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-
s
nelheidslimietborden die niet aan de
norm voldoen, of die beschadigd of
ver vormd
zijn.
Weergave op het instrumentenpaneel
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om opslaan van de snelheid.
5.
H
uidige ingestelde snelheid.
6
Rijden
Page 232 of 566
230
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven. Als een verkeersbord wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de snelheidslimiet weer.
u
kunt dan deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid opslaan.
De letters " MEM" knipperen enkele seconden
op het display. F
Druk eerst op deze toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te kunnen
opslaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool MEM niet weergegeven.
F Druk nogmaals op deze toets om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen
en op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Rijden