Page 185 of 308

SNELLE BANDEN-
REPARATIEKIT
FIX&GO
AUTOMATIC
(voor bepaalde versies/markten)
De snelle bandenreparatiekit Fix & Go
automatic bevindt zich voorin in de
passagiersruimte en bevat fig. 171:
fles A met het afdichtmiddel en
voorzien van:
– een doorzichtige vulleiding B;
– een zwart slangetje voor het
herstellen van de spanning E;
– sticker C met het opschrift "max. 80
km/h”, na de reparatie van de band aan
te brengen op een voor de bestuurder
zichtbare plaats (op het dashboard);
informatiefolder (zie fig. 172), voor
een correct gebruik van de snelle
bandenreparatiekit, die vervolgens
overhandigd moet worden aan
het personeel dat de behandelde band
moet repareren;
een compressor D met drukmeter
en aansluitstukken;
een paar beschermende
handschoenen in het zijvak van de
compressor;
adapters voor het oppompen van
verschillende elementen.
157) 158) 159)
48)
BELANGRIJKE
INFORMATIE:
Het afdichtmiddel van de snelle
reparatiekit werkt bij
buitentemperaturen tussen –20 °C en
+50 °C.
Het afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum.
160) 161)
3)
OPPOMPEN
162) 163) 164) 165) 166)
Trek de handrem aan. Draai de
ventieldop los, neem de vulleiding A fig.
173 uit en draai de ringmoer B op het
ventiel van de band vast;
steek de stekker E fig. 175 in het
dichtstbijzijnde 12V-stopcontact en
start de motor. Draai de schakelaar D
fig. 174 linksom in de reparatiestand.
Schakel de compressor in door op
de aan/uit schakelaar te drukken.
Pomp de band op tot de juiste
bandenspanning, vermeld in de
paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Technische gegevens", is
bereikt.
Voor een preciezere aflezing wordt
geadviseerd om bij uitgeschakelde
compressor de druk op de drukmeter F
fig. 174 te controleren, zonder de
schakelaar uit de reparatiestand te
verplaatsen;
171F1A0180
172F1A0181
183
Page 186 of 308

als het na 10 minuten nog steeds
niet mogelijk is om minstens 3 bar
te krijgen, maak dan de doorzichtige
vulleiding van het ventiel los, neem de
12V-stekker uit en verplaats vervolgens
het voertuig ongeveer 10 meter naar
voren, zodat de afdichtvloeistof zich
gelijkmatig in de band kan verdelen;
pomp de band vervolgens weer op;
als het na deze handeling na 10
minuten nog steeds niet mogelijk is om
minstens 3 bar te krijgen, rijd dan niet
verder omdat de band te ernstig
beschadigd is en de bandenreparatiekit
niet de vereiste afdichting kan
garanderen en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk;
als de bandenspanning vermeld in
de paragraaf "Bandenspanning" in
het hoofdstuk "Technische gegevens" is
bereikt, rijd dan onmiddellijk weg;
stop na ongeveer 10 minuten en
controleer de bandenspanning
opnieuw; vergeet niet de handrem aan
te trekken;
als een spanning van minstens 3 bar
wordt gemeten, herstel dan de
correcte bandenspanning (bij draaiende
motor en aangetrokken handrem)
vermeld in de paragraaf
"Bandenspanning" in het hoofdstuk
"Technische gegevens", ga weer rijden
en rijd zeer voorzichtig naar de
dichtstbijzijnde garage van een Fiat
dealer.
BELANGRIJK
157)Overhandig de informatiefolder aan
het personeel dat de met de snelle
reparatiekit behandelde band moet
repareren.
158)Lekken en beschadigingen in de
flanken kunnen niet gerepareerd worden.
Gebruik de reparatiekit niet als de band
beschadigd is geraakt door het rijden met
een lege band.
159)Reparatie is niet mogelijk bij schade
aan de velg (zodanige vervorming van
de groef dat er lucht weglekt). Verwijder
niet het eventueel in de band
binnengedrongen voorwerp (schroef of
spijker).
160)Bedien de compressor nooit langer
dan 20 minuten achter elkaar. Gevaar voor
oververhitting. Banden gerepareerd met
de snelle bandenreparatiekit mogen slechts
tijdelijk gebruikt worden, aangezien de kit
niet geschikt is voor een definitieve
reparatie.
173F1A0182
174F1A0183
175F1A0335
184
NOODGEVALLEN
Page 187 of 308

161)De bus bevat ethyleenglycol. Bevat
latex dat een allergische reactie kan
veroorzaken. Schadelijk bij inslikken.
Irriterend voor de ogen. Kan irritatie
veroorzaken bij inademing of contact.
Vermijd contact met huid, ogen en kleding.
Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk
water. Wek het braken niet op bij inslikken.
Spoel de mond uit, drink veel water en
raadpleeg onmiddellijk een arts. Buiten
bereik van kinderen bewaren. Het product
mag niet gebruikt worden door
astmapatiënten. Adem de dampen niet in
tijdens het inbrengen en oppompen.
Raadpleeg onmiddellijk een arts bij
allergische reacties. Bewaar het busje in
zijn houder, uit de buurt van
warmtebronnen. Het afdichtmiddel heeft
een houdbaarheidsdatum. Vervang het
busje als de houdbaarheidsdatum van het
afdichtmiddel is verstreken.
162)Doe de beschermende
handschoenen aan die bij de snelle
bandenreparatiekit zijn geleverd.
163)Breng de sticker op een voor de
bestuurder goed zichtbare plaats aan, om
eraan te herinneren dat de band behandeld
is met de snelle bandenreparatiekit. Rijd
voorzichtig, met name in bochten.
Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet.
Vermijd abrupt accelereren of remmen.
164)Rijd niet verder als de
bandenspanning onder 3 bar is gedaald:
de snelle bandenreparatiekit Fix & Go
automatic kan de vereiste afdichting niet
garanderen omdat de band te ernstig
beschadigd is. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.165)Informeer het servicepunt dat de
band gerepareerd is met de snelle
bandenreparatiekit. Overhandig de
informatiefolder aan het personeel dat de
met de snelle reparatiekit behandelde band
moet repareren.
166)Als andere banden worden gebruikt
dan de banden die bij het voertuig geleverd
zijn, kan de reparatie waarschijnlijk niet
mogelijk zijn. Bij vervanging van de banden
is het raadzaam de door de fabrikant
goedgekeurde banden te monteren. Wend
u tot het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
48)Als de band door vreemde voorwerpen
lek is geraakt, kan de kit gebruikt worden
voor beschadigingen in het loopvlak of
de schouder met een diameter van max. 4
mm.
BELANGRIJK
3)Vervang het busje als de
houdbaarheidsdatum van het
afdichtmiddel is verstreken. Laat het busje
en het afdichtmiddel niet in het milieu
achter. Zorg dat ze worden weggegooid
overeenkomstig de nationale en plaatselijke
voorschriften.
STARTEN MET
HULPACCU
Als het waarschuwingslampje
constant aan blijft op het
instrumentenpaneel, neem onmiddellijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
Het is raadzaam om de accu door het
Fiat Servicenetwerk te laten
controleren/vervangen.
167)
176F1A0351
185
Page 188 of 308

Ga als volgt te werk om de auto te
starten:
til het kapje A fig. 176 op om de
plusklem van de accu toegankelijk te
maken;
verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van de beide accu's met
een geschikte startkabel;
sluit een andere kabel aan op de
minklem (–) van de hulpaccu en het
massapunt zoals aangegeven in fig.
177;
de motor starten;
verwijder als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het dichtstbijzijnde
Fiat Servicepunt.BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of
van een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
BELANGRIJK
167)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit de buurt
van de accu en veroorzaak geen vonken.
DE ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De procedure voor het
opladen van de accu is uitsluitend
bedoeld ter informatie. Neem contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
deze handeling te laten uitvoeren.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
startinrichting op STOP is gezet en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens één minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen. Wanneer de elektrische
voeding weer op de accu wordt
aangesloten, controleer dan of de
startinrichting in de stand STOP staat
en of het bestuurdersportier gesloten is.
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling
de accu langzaam en met een lage
stroomsterkte ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
177F1A0352
186
NOODGEVALLEN
Page 189 of 308

BELANGRIJK De kabels van het
elektrische systeem moeten weer
correct worden aangesloten op de
accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de
plusklem en de minkabel (–) op de
minklem. De accuklemmen zijn
gemarkeerd met de symbolen plus (+)
en min (–), en zijn weergegeven op
het deksel van de accu. De
kabelklemmen moeten ook corrosievrij
zijn en stevig aan de klemmen
bevestigd worden. Indien gebruik
gemaakt wordt van een accusnellader
terwijl de accu in de auto gemonteerd
is, moeten, alvorens de lader aan te
sluiten, eerst de kabels van de accu
worden losgekoppeld. Gebruik geen
"snellader" voor de levering van
startspanning.
168) 169)
VERSIES ZONDER
START&STOP-SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de klem van de minpool van
de accu los;
sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
schakel de acculader in;
schakel na het opladen eerst de
acculader uit voordat deze wordt
losgekoppeld van de accu;
sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
VERSIES MET
START&STOP-SYSTEEM
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
maak de stekker A van de
accusensor C op de minpool D van de
accu los (door op de knop B te
drukken);
sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E van de accu
en de minkabel op de klem van de
sensor F zoals aangegeven in fig. 178;
schakel de acculader in;
Schakel na het opladen de
acculader uit;
sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A weer op de
sensor C aan zoals aangegeven in
fig. 178.
BELANGRIJK
168)Accuvloeistof is giftig en corrosief:
vermijd contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet worden
uitgevoerd in een goed geventileerde
ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
169)Probeer nooit een bevroren accu op
te laden: ontdooi eerst de accu om
ontploffing ervan te voorkomen. Als de
accu bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet beschadigd
zijn en of de behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige en corrosieve
vloeistof kan weglekken.
178F1A0219
187
Page 190 of 308

AFSLUITER
BRANDS-
TOFTOEVOER
Het voertuig is voorzien van een
afsluiter voor de brandstoftoevoer. Bij
een ongeval springt deze schakelaar
omhoog, waardoor de
brandstoftoevoer wordt gestopt en de
motor afslaat.
Wanneer de afsluiter van de
brandstoftoevoer in werking treedt,
wordt niet alleen de brandstoftoevoer
gestopt, maar worden ook de
waarschuwingsknipperlichten, de
buitenverlichting en de
plafondverlichting ingeschakeld,
worden alle portieren ontgrendeld en
verschijnt er een bericht. Druk op knop
A om uit te schakelen. Er is, bij
sommige versies, ook een extra
veiligheidsschakelaar voorzien die in
werking treedt bij een ongeval
waardoor de elektrische voeding wordt
onderbroken. Zo wordt
brandstoflekkage bij leidingbreuk en
vonkvorming of elektrische ontladingen
bij beschadiging van de elektrische
onderdelen van het voertuig
voorkomen.
170) 171)
BELANGRIJK Vergeet niet na een
ongeval de sleutel uit het contactslot te
nemen om het ontladen van de accu
te voorkomen. Als er na een ongeval
geen brandstoflekkage of beschadiging
van elektrische onderdelen van het
voertuig (bijv. koplampen) wordt
vastgesteld en het voertuig verder kan
rijden, de automatische afsluiter van
de brandstoftoevoer weer inschakelen.
De afsluiter van de
brandstoftoevoer weer inschakelen
Druk op knop A fig. 179 om de afsluiter
van de brandstoftoevoer weer in te
schakelen.
BELANGRIJK
170)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, de afsluiter niet opnieuw
inschakelen om gevaar van brand te
voorkomen.
171)Controleer, voordat de afsluiter van de
brandstoftoevoer weer wordt ingeschakeld,
zorgvuldig op brandstoflekkage of
beschadiging van elektrische onderdelen
van het voertuig (bijv. koplampen).
179F1A0086
188
NOODGEVALLEN
Page 191 of 308

SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
172) 173) 174) 175) 176) 177) 178) 179) 180)
Het voertuig is voorzien van twee
sleepogen.
Het sleepoog voor bevindt zich in de
gereedschapstas onder de
passagiersstoel. Bij versies met Fix&Go
kit en zonder reservewiel, is de
gereedschapstas alleen optioneel
verkrijgbaar voor bepaalde
versies/markten.
Bij versies zonder gereedschapstas
wordt het sleepoog samen met het
instructieboek in de opslagruimte voor
de boorddocumentatie bewaard.Om het te gebruiken, gaat u als volgt te
werk:
Open en verwijder de klep A zoals is
aangegeven in fig. 180;
draai de borgknop B fig. 180
linksom en verwijder het om het vak fig.
181 open te schuiven;
neem de schroevendraaier uit de
gereedschapstas en maak hiermee de
dop C fig. 183 open op het
aangegeven punt;
neem het sleepoog D uit de
gereedschapstas en draai het stevig op
de schroefdraadpen fig. 183.
Het achterste sleepoog B fig. 184
bevindt zich op het punt dat is
aangegeven op de afbeelding.
180F1A0221
181F1A0222
182F1A0344
183F1A0223184F1A0224
189
Page 192 of 308

BELANGRIJK
172)Schroef de trekhaak vast en
controleer dat deze vastgedraaid zit tot de
eindaanslag.
173)Schakel, voor het slepen, de
stuurvergrendeling uit (zie paragraaf
"Contactslot" in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto").
174)Vergeet niet dat de rembekrachtiging
en de elektrische stuurbekrachtiging tijdens
het slepen niet beschikbaar zijn. Er dient
aanzienlijk meer kracht te worden
uitgeoefend op het rempedaal en op het
stuurwiel om ze te bedienen.
175)Gebruik voor het slepen geen soepele
kabels en vermijd bruuske bewegingen.
Zorg tijdens het slepen dat er geen
onderdelen door de sleepverbinding
kunnen worden beschadigd.
176)Houd u bij het slepen aan de speciale
voorschriften van de Wegenverkeerswet
met betrekking tot de sleepvoorziening en
het gedrag op de weg.
177)Start de motor niet wanneer het
voertuig wordt gesleept.
178)Het slepen mag uitsluitend
plaatsvinden over de weg; de voorziening
mag niet gebruikt worden om het voertuig
weer op de weg te brengen als het van
de weg is geraakt.
179)Het voertuig mag niet gesleept
worden om het over aanzienlijke obstakels
op de weg te krijgen (bijv. hopen sneeuw
of materialen op het wegdek).180)Het slepen moet gedaan worden met
twee voertuigen (het ene sleept, het andere
wordt gesleept) die zo veel mogelijk
uitgelijnd moeten zijn; ook het slepen door
pechhulpvoertuigen moet gedaan worden
met de voertuigen zoveel mogelijk met
elkaar uitgelijnd
190
NOODGEVALLEN