Page 25 of 308

ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL
Met hendeltje A fig. 34 kan de spiegel in
twee standen gezet worden: normaal
of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Spiegels met handbediende
verstelling
Beide spiegelglazen kunnen met de
hand versteld worden.
28)
Spiegels met elektrische verstelling
De elektrische verstelling kan alleen
uitgevoerd worden met de
contactsleutel in de stand MAR.Om de spiegels te verstellen, knop B
fig. 35 in een van de vier standen
zetten: 1 spiegel links, 2 spiegel rechts,
3 groothoekspiegel links, 4
groothoekspiegel rechts.
Na de knop B in een stand te hebben
gezet, kan de gekozen spiegel worden
versteld door de knop in de richting
van de pijlen te bewegen.
Spiegels met de hand inklappen
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels met de hand ingeklapt
worden door ze van stand 1 in stand 2
te zetten fig. 36.
Als de spiegel per ongeluk naar voren is
geklapt (stand 3), bijvoorbeeld door
een botsing, dan moet hij met de hand
teruggezet worden in stand 1.
29)
Spiegels elektrisch in-/uitklappen
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld in smalle
doorgangen of in wastunnels) kunnen
de spiegels zowel met de hand als
elektrisch ingeklapt worden door ze van
stand 1 in stand 2 te zetten. fig. 36.
34F1A0353
35F1A0042
36F1A0043
37F1A0044
23
Page 26 of 308

Elektrisch inklappen
Om de spiegel elektrisch in te klappen,
op punt 2 van de tuimelschakelaar A
fig. 37 drukken. Druk op punt 1 op de
schakelaar om de spiegels weer in
geopende stand te zetten.
BELANGRIJK Als de spiegels elektrisch
is ingeklapt, dan moet hij ook weer
elektrisch worden uitgeklapt: probeer
de spiegels niet met de hand open
te klappen.
Handmatig inklappen
Om de spiegels handmatig in te
klappen, ze van stand 1 fig. 36 in stand
2 zetten. Als de spiegels handmatig
zijn ingeklapt, dan kunnen ze zowel
handmatig als elektrisch weer worden
uitgeklapt.
BELANGRIJK Om de spiegels
elektrisch uit te klappen, op punt 2 op
de tuimelschakelaar A fig. 37 drukken
tot een vergrendeling (klik) hoorbaar
is, vervolgens nogmaals op punt 1 van
de schakelaar drukken.Naar voren klappen
De spiegels kunnen met de hand naar
voren worden geklapt (stand 3 fig.
36) of met de hand in stand 2 worden
gezet als ze per ongeluk naar voren zijn
geklapt (bijvoorbeeld door een botsing).
Als de spiegels handmatig of door
een botsing naar voren zijn geklapt, dan
kunnen ze zowel handmatig als
elektrisch opnieuw worden uitgeklapt.
Om de spiegels elektrisch uit te
klappen, op punt 2 op de
tuimelschakelaar A fig. 37 drukken tot
een vergrendeling (klik) hoorbaar is,
vervolgens nogmaals op punt 1 van de
schakelaar drukken.
BELANGRIJK Als de spiegels per
ongeluk handmatig in de stand 3 fig. 36
zijn gezet, dan wordt de spiegel naar
een tussenstand gebracht. Zet in dat
geval de spiegel handmatig in de stand
1, druk vervolgens op punt 2 op de
tuimelschakelaar A fig. 37 om de
spiegel weer in de stand 2 te zetten tot
een “klik” hoorbaar is en druk
vervolgens op punt 1 op de
tuimelschakelaar om de spiegel weer in
stand 1 te brengen.Ontdooien/ontwasemen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels zijn voorzien van
verwarmingselementen die in werking
treden als de achterruitverwarming
ingeschakeld wordt (door het indrukken
van de knop
).
BELANGRIJK Dit is een tijdgeregelde
functie die na enkele minuten
automatisch wordt uitgeschakeld.
BELANGRIJK
28)De buitenspiegel aan bestuurderszijde
is bolvormig; hierdoor wordt de
afstandswaarneming ietwat vertekend.
Bovendien is het spiegelglas van de
onderste spiegel bolvormig, waardoor het
zichtveld wordt vergroot. Hierdoor lijkt
de omvang van de weerspiegelde objecten
kleiner en wordt de indruk gegeven dat
deze zich op grotere afstand bevinden dan
werkelijk het geval is.
29)Tijdens het rijden moeten de spiegels
altijd in stand 1 staan.
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 308

BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Op de linkerhendel zitten de
bedieningen voor de
buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen
worden ingeschakeld met de
contactsleutel in de stand MAR.
VERLICHTING UIT
Ring naar de standOfig. 38 gedraaid.DAGRIJLICHTEN (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met de sleutel in de stand MAR en de
ring in de standOfig. 38 gedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan;
de andere lampen en de
binnenverlichting blijven uit. De
automatische werking van de
dagrijlichten kan (voor bepaalde
versies/markten) via het displaymenu
in-/uitgeschakeld worden (zie de
paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel).
Als de dagrijlichten zijn uitgeschakeld,
gaat er bij de draaischakelaar in stand
Ogeen enkel licht branden.
30)
DIMLICHT/STADSLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar op
fig.
39.
Als het dimlicht wordt ingeschakeld,
gaan de dagrijlichten uit en worden het
stadslicht en het dimlicht ingeschakeld.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar vanOnaar
wordt
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek met de ring in de stand
de
hendel naar het stuurwiel (2e instabiele
stand) fig. 40.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).
38F1A0064
39F1A0065
40F1A0066
25
Page 28 of 308

GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 41 ongeacht de
stand van de ring. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de lichtschakelaar
in de stand
te draaien.Wanneer het grootlicht voor het eerst
wordt ingeschakeld door aan de hendel
te trekken, wordt de functie geactiveerd
en wordt het symbool
weergegeven; als het grootlicht
ook daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe
waarschuwingslampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om continu
brandend grootlicht en dus gaat het
blauwe waarschuwingslampje
op
het dashboard branden en brandt
het grootlicht zolang de snelheid niet
boven 40 km/h komt. De functie wordt
weer automatisch ingeschakeld zodra
de snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.Draai de ring naar de
stand fig. 39
om de automatische functie uit te
schakelen.
31) 32)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
42:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
Wanneer de dagrijlichten zijn
ingeschakeld (bij versies zonder ledden
en voor bepaalde versies/markten) en
de richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, gaat het desbetreffende
dagrijlicht uit (D.R.L.).
41F1A0067
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 308

"Rijbaanwisselfunctie"
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf maal en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig gedurende een vooringestelde
tijd verlicht worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
OFF of verwijderd, de hendel naar het
stuurwiel fig. 43 en beweeg deze
binnen 2 minuten na het afzetten van
de motor.Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Zolang de functie is ingeschakeld,
brandt het lampje
op het
instrumentenpaneel en wordt het
bijbehorende bericht op het display
weergegeven (zie de paragraaf
“Lampjes en berichten”).
Het controlelampje gaat branden
wanneer de hendel bediend wordt en
blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken fig. 43.
SENSOR AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensor detecteert de verschillen in
lichtsterkte van de omgeving, op basis
van de lichtgevoeligheid die is ingesteld:
hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
De gevoeligheid van de schemersensor
kan worden ingesteld in het "Setup-
menu" op het display.
Inschakeling
Draai de ring in de
stand fig. 44:
hierdoor worden, afhankelijk van de
sterkte van het omgevingslicht, het
stadslicht en het dimlicht automatisch
gelijktijdig ingeschakeld.
42F1A0068
43F1A0069
27
Page 30 of 308

Uitschakelen
Als de sensor wordt gedeactiveerd
wordt het grootlicht uitgeschakeld en,
na ongeveer 10 seconden, ook het
stadslicht.
De schemersensor is niet in staat om
mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld
worden.
BELANGRIJK
30)De dagrijlichten zijn een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en zijn tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is. De dagrijlichten mogen het dimlicht
niet vervangen tijdens het rijden in het
donker of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.31)Het systeem is gebaseerd op
herkenning via een camera. Bijzondere
omgevingsomstandigheden kunnen van
invloed zijn op de correcte herkenning van
de verkeersomstandigheden. Daarom is
de bestuurder altijd verantwoordelijk voor
het correcte gebruik van het grootlicht
van de koplampen in overeenstemming
met de geldende wetten. Draai de ring naar
de
stand fig. 39om de automatische
functie uit te schakelen.
32)Als de camera zijn positie verliest door
een variatie in lading, kan het zijn dat het
systeem tijdelijk niet werkt om te zorgen
dat de camera een zelfkalibratie kan
uitvoeren.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. De koplampen
moeten juist gericht zijn om de beste
zichtcondities aan alle bestuurders
te garanderen, terwijl met
ingeschakelde koplampen wordt
gereden. Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
De hoogteregeling werkt met de
contactsleutel in de stand MAR en
ingeschakelde dimlichten.
Het voertuig helt achterover indien
beladen. Hierdoor schijnt de lichtbundel
meer naar boven.
In dat geval moeten de koplampen
opnieuw worden afgesteld.
Hoogteregeling koplampen
Druk op
ofop het
bedieningspaneel fig. 45.
Het display op het instrumentenpaneel
geeft de ingestelde stand aan.
44F1A0070
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 308

BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer dat het
gewicht of de verdeling van de lading
verandert.
MISTLAMPEN
AFSTELLEN
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk voor controle en
eventuele afstelling.KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar het voertuig
oorspronkelijk is gekocht. Als gereden
wordt in landen waar op de andere
weghelft wordt gereden, dient de
richting van de bundel gewijzigd te
worden door een speciale folie op de
koplamp aan te brengen, zodat
verblinding van tegenliggers wordt
voorkomen. Voor het afdekken van de
koplampen is een speciale folie
opgenomen in het assortiment
Lineaccessori Fiat dat verkrijgbaar is bij
het Fiat Servicenetwerk.PLAFOND-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR MET SPOTS
Schakelaar A fig. 46 wordt gebruikt om
de plafondverlichting aan en uit te
schakelen. Met schakelaar A in de
middelste stand gaan de lampjes C en
D aan/uit bij het openen/sluiten van
de voorportieren. Met schakelaar A
links ingedrukt zijn de lampjes C en D
altijd uit. Met schakelaar A rechts
ingedrukt blijven de lampjes C en D
altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar B is een spot; bij
uitgeschakelde plafondverlichting gaan
deze spots op de volgende manieren
branden:
MODEMODE
45F1A0326
46F1A0074
29
Page 32 of 308

links ingedrukt: het lampje C gaat
aan;
rechts ingedrukt: het lampje D gaat
aan.
De tijdregeling stopt automatisch
wanneer de portieren worden
vergrendeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Om het in- en uitstappen 's nachts of
bij slechte verlichting te
vereenvoudigen, zijn er bij sommige
versies 2 verschillende tijdregelingen
beschikbaar.
voor het instappen;
voor het uitstappen;
BEDIENINGS-
ELEMENTEN
NOODKNIPPERLICHTEN
De lichten worden ingeschakeld door
op schakelaar A fig. 47 te drukken,
ongeacht de stand van de
contactsleutel.
De waarschuwingslampjes
enop
het instrumentenpaneel gaan branden
als deze inrichting is ingeschakeld. Druk
opnieuw op schakelaar A om de
alarmknipperlichten uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.Noodremmen
(voor bepaalde versies/markten)
Bij het remmen in noodsituaties worden
de alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld, evenals de
waarschuwingslampjes
enop het
instrumentenpaneel. Deze functie
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer de remwerking weer normaal
is. Deze functie voldoet aan de
geldende wettelijke voorschriften.
MISTLAMPEN
(voor bepaalde versies/markten)
Druk bij ingeschakelde stadslichten op
de
knop fig. 48 om de mistlampen
in te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.
Het gebruik van mistlampen wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
47F1A0306
30
KENNISMAKING MET DE AUTO