Page 121 of 308

STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................120
TIJDENS PARKEREN ......................121
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................122
COMFORT-MATIC-
VERSNELLINGSBAK ......................123
START&STOP-SYSTEEM ................125
CRUISE CONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................125
SPEED BLOCK ...............................128
PARKEERSENSOREN.....................128
CAMERA ACHTER (PARKVIEW®
ACHTERUITRIJCAMERA)................130
TRAFFIC SIGN RECOGNITION .......131
TANKEN..........................................132
ADDITIEF VOOR DIESELEMISSIES
ADBLUE (UREUM) ..........................138
VERSIE MET AARDGASSYSTEEM
(NATURAL POWER) ........................138
TIPS VOOR HET LADEN .................140
BRANDSTOFBESPARING ...............141
EEN AANHANGER TREKKEN .........142
LANGDURIGE STILSTAND..............149
119
Page 122 of 308

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
Alvorens de motor te starten, de stoel,
de binnenspiegel en de buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriemen correct
vastmaken. Trap nooit het gaspedaal
in om de motor te starten.
115)
14) 15)
PROCEDURE VOOR
VERSIES MET
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
draai de contactsleutel in de stand
MAR: de waarschuwingslampjes
enop het instrumentenpaneel
gaan branden;
wacht tot de waarschuwingslampjes
enuit gaan, wat sneller
gebeurt naarmate de motor warmer is;
trap het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het
waarschuwingslampje
dooft. Als te
lang wordt gewacht, is het werk van
de voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
PROCEDURE VOOR
VERSIES MET COMFORT
MATIC
Met het systeem kan de motor worden
gestart met een versnelling
ingeschakeld en de versnellingsbak in
de vrijstand (N); met een versnelling
ingeschakeld moet het rempedaal
echter eerst worden ingetrapt.
Het wordt aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N)te
zetten voordat de motor wordt gestart.
16)
PROCEDURE VOOR
NATURAL
POWER-VERSIES
(Voor bepaalde versies/markten)
Hier worden de verschillende
motorstartmethoden beschreven:
Gastank niet op reserve -
benzinetank niet leeg:
de motor wordt altijd gestart in de
gasmodus;
Gastank leeg - benzinetank niet
leeg:de motor start geforceerd op benzine
en schakelt pas naar methaan als
de gastank vol is. Tegelijk zal het
reservewaarschuwingslampje gaan
branden en verschijnt het bericht
"TANKEN VEREIST" op het
instrumentenpaneel;
Gastank niet op reserve -
benzinetank leeg:
de motor wordt altijd gestart in de
gasmodus.
17) 18) 19) 20) 21)
BELANGRIJK
115)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
BELANGRIJK
14)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale prestaties
van het voertuig te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op
topsnelheid, krachtig remmen etc.).
15)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
120
STARTEN EN RIJDEN
Page 123 of 308

16)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie die ontstaat
doordat de versnellingsbak automatisch
naar de vrijstand is gegaan, door een
zoemer worden aangegeven.
17)Als het
lampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
18)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
19)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
20)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
21)In sommige gevallen kan, wanneer de
motor wordt afgezet, de elektrische
ventilator nog maximaal 120 seconden
blijven werken.
TIJDENS PARKEREN
116)
22)Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (de eerste
versnelling als de auto heuvel op is
geparkeerd, de achteruit als de auto
heuvel af is geparkeerd) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Wacht op versies uitgerust met een
automatisch versnellingsbak (Comfort
matic) tot dePop het display wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de autoNOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak (Comfort matic), zonder
eerst de keuzehendel opPte hebben
geplaatst).HANDREM
Inschakelen handrem:De handrem
bevindt zich links van de
bestuurdersstoel. Trek de hefboom
omhoog om de handrem in te
schakelen en ervoor te zorgen dat het
voertuig niet beweegt.
Handrem uitschakelen:trekde
hefboom iets omhoog, houd de knop A
ingedrukt en controleer of het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel uit gaat.
Trap het rempedaal in terwijl de
handrem wordt losgezet om te
voorkomen dat het voertuig
onverwachts beweegt.
BELANGRIJK
116)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
121
Page 124 of 308

BELANGRIJK
22)Indien het voertuig is uitgerust met
automatische niveauregeling van de
luchtvering, moet altijd gecontroleerd
worden of er voldoende ruimte boven het
dak en rond het voertuig is wanneer er
geparkeerd wordt. Het voertuig zou
namelijk automatisch omhoog (of omlaag)
kunnen komen, afhankelijk van de
veranderingen in belading of temperatuur.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
het koppelingspedaal volledig intrappen
en de hendel in de gewenste stand
plaatsen (het schema is aangegeven op
de knop A fig. 107).
Om de 6e versnelling (waar aanwezig)
in te schakelen, de pook naar rechts
gedrukt houden om te voorkomen dat
per ongeluk de 4e versnelling wordt
ingeschakeld. Hetzelfde geldt voor het
schakelen van de 6e naar de 5e
versnelling.BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
Til, om vanuit de vrijstand de
achteruitversnelling R in te schakelen,
de ring A onder de knop op en
verplaats de pook naar links en
vervolgens naar voren.
117)
23)
BELANGRIJK
117)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
107F1A0163
122
STARTEN EN RIJDEN
Page 125 of 308

BELANGRIJK
23)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak. Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de
voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
COMFORT-MATIC-
VERSNELLINGSBAK
(Voor bepaalde versies/markten)
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde handmatige
versnellingsbak, bekend als
COMFORT-MATIC, die op twee
manieren bediend kan worden:
MANUALenAUTO.
De versnellingsbak bestaat uit een
traditionele handmatige transmissie met
een pookA, waaraan een elektronisch
geregeld elektrohydraulisch apparaat
is toegevoegd voor een automatische
regeling van de koppeling en
schakelingen.
BEDIENINGSPOOK
De versnellingspookAfig. 108 op de
middentunnel is van het "multistabiele"
zwevende type, d.w.z. hij kan drie
stabiele en drie instabiele standen
aannemen.
De drie stabiele standen zijn: vrijstand
N, achteruitRen de middelste stand
tussen de instabiele standen(-)en(+).
De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling(+), een lagere versnelling(–)
en de automatische werking(A/M).U kunt naar de handmatige werking
terugkeren door de pook terug te
plaatsen naar de positie(A/M).
HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
als AUTO op het display verschijnt,
de versnellingspook naar A/M duwen
om de HANDMATIGE bediening in
te schakelen;
duw de versnellingspook naar(+)
(opschakelen) om de eerste versnelling
in te schakelen (vanuitNofRkan de
pook in de middelste stand worden
geplaatst) of naar R om de achteruit in
te schakelen;
108F0N0349M
123
Page 126 of 308

laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar(+)om de
volgende versnelling te kiezen of naar
(–)om een versnelling terug te
schakelen.
AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in;
de motor starten;
als AUTO niet op het display staat,
de versnellingspook naar A/M duwen
om de AUTOMATISCHE modus in
te schakelen;
duw de versnellingspook naarA/M
om de automatische werking in te
schakelen; duw de versnellingspook
naar(+)(opschakelen) om de eerste
versnelling in te schakelen (vanuitNof
Rkan de pook in de middelste stand
worden geplaatst) of naarRom de
achteruit in te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.AUTOMATISCHE
WERKING (AUTO met
UP-functie
ingeschakeld)
DeUP-functie kan worden
ingeschakeld door op deUPfig.
109-knop te drukken die onderdeel is
van de bedieningsorganen op het
dashboard. Wanneer deze functie is
ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel branden en wordt
een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele
display weergegeven.
Met deUP-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt, met als doel
steile hellingen soepel en comfortabel
te kunnen berijden.Indien nodig, (bijvoorbeeld bij inhalen),
schakelt het systeem, na het volledig
intrappen van het gaspedaal, een
of meer versnellingen terug om een
geschikt koppel en vermogen te bieden
voor de door de bestuurder verzochte
acceleratie (dit vindt automatisch plaats
of deUP-functie nou aan of uit staat).
109F0N0348M
124
STARTEN EN RIJDEN
Page 127 of 308

START&STOP-
SYSTEEM
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met mechanische
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
De motor opnieuw starten
Versies met mechanische
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.HET SYSTEEM
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
24)
118) 119)
BELANGRIJK
24)Indien het voertuig handbediende
klimaatregeling heeft en een comfortabele
temperatuur nodig is, kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld
zodat de klimaatregeling kan blijven
werken.
BELANGRIJK
118)Alle inzittenden moeten altijd uit de
auto stappen nadat de contactsleutel
is uitgenomen of naar de STOP-stand is
gedraaid. Controleer tijdens het tanken of
de motor is afgezet en of de contactsleutel
in de STOP-stand staat.
119)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (L6 105Ah/850A) en met
identieke specificaties.
CRUISE CONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten)
IN HET KORT
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig
(bij een snelheid boven 30 km/h)
op lange, rechte en droge wegen met
weinig veranderingen qua
rijomstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante, vooraf ingestelde
snelheid blijft rijden zonder het
gaspedaal te hoeven bedienen. Het
gebruik van de cruisecontrol wordt
dus niet aanbevolen op buitenwegen
met druk verkeer. Gebruik het
systeem niet in de stad.
Inschakelen van het systeem
Draai de ring A fig. 110 - fig. 111 naar
de ON-stand of
(afhankelijk van
de versie).
Het systeem kan niet in de 1e of de
achteruitversnelling ingeschakeld
worden. Het systeem kan het beste
geactiveerd worden in de 4e versnelling
of hoger.
125
Page 128 of 308

Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
Wanneer het systeem is ingeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje
branden en verschijnt een
bijbehorende melding op het
instrumentenpaneel.Voertuigsnelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
draai de ring A fig. 110 - fig. 111
naar de ON-stand of
(afhankelijk
van de versie) en trap het gaspedaal in
tot het voertuig de gewenste snelheid
heeft bereikt;
zet de hendel omhoog (+)
gedurende minstens een seconde, laat
hem vervolgens los. De
voertuigsnelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en u kunt dus het
gaspedaal loslaten.
De opgeslagen snelheid verhogen/
verlagen
Wanneer de Cruise Control is
geactiveerd, kunt u de snelheid
verhogen door de hendel omhoog te
plaatsen (+) of verlagen door de hendel
omlaag te plaatsen (-).
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Uitschakelen van het systeem
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door de motor uit te schakelen;De functie uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A naar OFF
ofOte draaien (afhankelijk van de
versie);
door het indrukken van knop B,
zowel met symboolIIen symbool
CANC/RES, wordt het systeem op
pauze gezet;
door de motor uit te schakelen;
door het rempedaal in te trappen of
de handrem aan te trekken;
door het koppelingspedaal in te
trappen;
door een verzoek om sequentieel te
schakelen bij een automatische
versnellingsbak;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
door het gaspedaal in te trappen; in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de CAN/
RES-knop in te drukken om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren.
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
110 - Versies zonder Speed LimiterF1A0364
111 - Versies met Speed LimiterF1A0363
126
STARTEN EN RIJDEN