5)Het is ten strengste verboden om
aftermarket-werkzaamheden uit te voeren
waarbij wijzigingen aan de stuurinrichting of
de stuurkolom betrokken zijn (bijv.:
installatie van een diefstalbeveiliging).
Dergelijke handelingen kunnen de
prestaties en veiligheid van het systeem
beïnvloeden, de garantie ongeldig maken
en bovendien leiden tot het niet meer
voldoen van het voertuig aan de
typegoedkeuring.DIEFSTALALARM
(voor bepaalde versies/markten)
Het alarm wordt net als alle eerder
beschreven afstandsbedieningsfuncties
geregeld door de ontvanger die zich
onder het dashboard naast de
zekeringenkast bevindt.
Inschakeling
Richt, bij gesloten portieren, laadruimte
en motorkap en met de sleutel in de
stand STOP of verwijderd, de sleutel
met de afstandsbediening naar het
voertuig en druk op de
vergrendelingstoets en laat deze weer
los.
Met uitzondering van sommige
marktuitvoeringen, klinkt er een
geluidssignaal (piep) en kunnen de
portieren vergrendeld worden.
Voordat het alarm wordt ingeschakeld,
wordt een zelfdiagnose uitgevoerd:
als een storing wordt gevonden, dan
klinkt er nogmaals een geluidssignaal.
Schakel in dat geval het alarm uit door
op de knop “ontgrendelen portieren/
ontgrendelen laadruimte” te drukken en
te controleren of de portieren en de
motorkap goed gesloten zijn. Hierna
kan het alarmsysteem weer worden
ingeschakeld door op de knop
“vergrendelen” te drukken.Als een portier of de motorkap niet
goed gesloten is, worden ze niet door
het alarmsysteem gecontroleerd.
Wanneer zelfs bij goed gesloten
portieren, motorkap en laadruimte het
geluidssignaal weerklinkt, dan heeft
zich een storing in de werking van het
systeem voorgedaan. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Wanneer de portieren
met de metalen baard van de sleutel
centraal worden vergrendeld, wordt het
alarm niet ingeschakeld.
BELANGRIJK De werking van het
diefstalalarm is marktgebonden en kan
dus per land verschillen.
Uitschakelen
Druk op de knop "ontgrendelen
portieren/ontgrendelen laadruimte” op
de sleutel met afstandsbediening.
Het volgende gebeurt (uitgezonderd
enkele marktuitvoeringen):
de richtingaanwijzers knipperen
twee keer;
er klinken twee geluidssignalen
(piepjes);
de portieren worden ontgrendeld.
11
Draai de metalen baard linksom fig. 6 in
het slot van het bestuurdersportier om
alle portieren te ontgrendelen. Bij
losgekoppelde accu, kan het voertuig
uitsluitend worden geopend door
het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
Portieren vergrendelen/
ontgrendelen van binnenuit
Druk op de knop A fig. 7 om de
portieren te vergrendelen en druk
opnieuw op de knop om ze te
ontgrendelen. De vergrendeling /
ontgrendeling wordt centraal geregeld
(voor en achter).
Wanneer de portieren worden
vergrendeld, gaat de led op de knop A
branden; wanneer de knop opnieuw
wordt bediend, worden alle portieren
ontgrendeld en dooft het lampje.Wanneer de portieren worden
ontgrendeld, gaat de led op de knop
uit; wanneer de knop opnieuw wordt
bediend, worden alle portieren
vergrendeld. De centrale
portiervergrendeling werkt alleen als alle
portieren perfect gesloten zijn.
Wanneer de portieren zijn vergrendeld
met behulp van:
afstandsbediening
portierslot
is ontgrendeling niet mogelijk met de
knop A fig. 7 op het dashboard.BELANGRIJK Wanneer bij
ingeschakelde centrale
portiervergrendeling een van de
voorportieren van binnenuit wordt
geopend met de handgreep, dan wordt
de centrale portiervergrendeling
uitgeschakeld. De achterportieren
kunnen afzonderlijk worden
ontgrendeld door ze van binnenuit te
openen met de handgreep.
Als er geen stroomvoorziening is
(doorgebrande zekering, losgekoppelde
accu, enz.) kunnen de portieren nog
altijd met de hand worden vergrendeld.
Als sneller dan 20 km/h wordt gereden,
wordt de automatische centrale
portiervergrendeling ingeschakeld als
deze functie in het setup-menu is
geselecteerd (zie de paragraaf
“Multifunctionele display” in dit
hoofdstuk).
LAADRUIMTE
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
Wanneer de vergrendeling wordt
ingeschakeld, gaat de led op de knop
branden.
De led gaat onder de volgende
omstandigheden aan:
na elke portiervergrendeling met de
knop D fig. 8 of
op het dashboard;
wanneer het instrumentenpaneel
wordt ingeschakeld;
6F1A0114
7F1A0303
13
wanneer een van de voorportieren
wordt geopend;
wanneer het portier wordt
vergrendeld bij 20 km/h (indien
ingeschakeld vanaf het menu).
De vergrendeling wordt uitgeschakeld
wanneer een van de deuren van de
laadruimte wordt geopend of bij een
verzoek tot ontgrendelen van een deur
(laadruimte of gecentraliseerd) of bij een
verzoek tot ontgrendelen met de
afstandsbediening/deurhandgreep.
DEAD LOCK
VOORZIENING
(voor bepaalde versies/markten)
Het is een veiligheidsinrichting die de
werking van de binnenhandgrepen
uitschakelt.
Gebruik de vergrendelings-/
ontgrendelingsknop A fig. 7om te voorkomen dat de portieren van
binnenuit geopend kunnen worden
bij een inbraakpoging (bijv. als een ruit
wordt ingeslagen).
Het dead lock-systeem biedt dus een
optimale bescherming tegen
inbraakpogingen. Daarom wordt het
aanbevolen om, telkens wanneer het
voertuig wordt verlaten, het systeem in
te schakelen.
6)
Inschakeling van het systeem
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld voor alle portieren door
twee keer snel op de knop
op de
sleutel met afstandsbediening fig. 4 te
drukken.
De richtingsaanwijzers knipperen 3 keer
en de led op de knop A fig. 7 die
onderdeel is van de bedieningsorganen
op het dashboard, knippert om aan te
geven dat het systeem is ingeschakeld.
De dead lock wordt niet ingeschakeld
als een of meerdere portieren niet goed
gesloten zijn. Zo wordt voorkomen
dat iemand via het geopende portier in
het voertuig kan stappen en, wanneer
het portier vervolgens wordt gesloten,
het voertuig niet meer kan verlaten.Uitschakeling van het systeem
Het systeem wordt in de volgende
gevallen automatisch uitgeschakeld op
alle portieren:
door de contactsleutel in het
bestuurdersportier naar de
openingsstand te draaien;
door de portieren met de
afstandsbediening te ontgrendelen;
door de contactsleutel naar de
stand MAR te draaien.
ZIJSCHUIFPORTIER
7) 8)
Til, om de zijschuifdeur te openen, de
handgreep A fig. 9 omhoog en schuif
de deur open.
De zijschuifdeur is voorzien van een
aanslag die de deur stopt in de volledig
geopende stand.
8F1A0116
9F1A0117
14
KENNISMAKING MET DE AUTO
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) fig. 41 ongeacht de
stand van de ring. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
AUTOMATISCH
GROOTLICHT
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen uit de tegengestelde richting
naderen of wanneer u achter een
voertuig in dezelfde richting rijdt.
Het systeem wordt geactiveerd via het
menu-item en door de lichtschakelaar
in de stand
te draaien.Wanneer het grootlicht voor het eerst
wordt ingeschakeld door aan de hendel
te trekken, wordt de functie geactiveerd
en wordt het symbool
weergegeven; als het grootlicht
ook daadwerkelijk aan is, wordt ook het
betreffende blauwe
waarschuwingslampje
weergegeven.
Als de rijsnelheid hoger dan 40 km/h is
en de functie ingeschakeld is, wordt
deze uitgeschakeld wanneer de hendel
opnieuw naar de grootlichtstand wordt
getrokken.
Als de rijsnelheid lager dan 15 km/h is
en de functie ingeschakeld is, schakelt
deze functie het grootlicht uit. Als de
hendel opnieuw naar de grootlichtstand
wordt getrokken, wordt dit
geïnterpreteerd als verzoek om continu
brandend grootlicht en dus gaat het
blauwe waarschuwingslampje
op
het dashboard branden en brandt
het grootlicht zolang de snelheid niet
boven 40 km/h komt. De functie wordt
weer automatisch ingeschakeld zodra
de snelheid boven 40 km/h komt
.
Als in deze fase opnieuw aan de hendel
wordt getrokken, om uitschakeling
van het grootlicht te verzoeken, blijft de
functie uitgeschakeld en gaat ook het
grootlicht uit.Draai de ring naar de
stand fig. 39
om de automatische functie uit te
schakelen.
31) 32)
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
42:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
Wanneer de dagrijlichten zijn
ingeschakeld (bij versies zonder ledden
en voor bepaalde versies/markten) en
de richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, gaat het desbetreffende
dagrijlicht uit (D.R.L.).
41F1A0067
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
BEDIENINGS-
ELEMENTEN
VERWARMING EN
VENTILATIE
BEDIENINGSELEMENTEN
Draaiknop voor instelling
luchttemperatuur A (mengt warme
en koude lucht)
Rode gebied = warme lucht
Blauwe gebied = koude lucht
Knop B activeert/regelt de
ventilator
0 = ventilator uitgeschakeld
1-2-3 = ventilatorsnelheid
4
= maximum ventilatorsnelheidDraaischakelaar luchtverdeling C
voor een luchtstroom naar de
luchtroosters in het midden en aan
de zijkant;
voor een warme luchtstroom naar
de voeten en een ietwat minder
warme luchtstroom naar de
luchtroosters op het dashboard,
bij gematigde temperaturen;
voor het verwarmen bij zeer lage
buitentemperaturen: zoveel
mogelijk luchtstroom naar de
voeten;
voor zowel een warme
luchtstroom naar de voeten als het
ontwasemen van de voorruit;
voor het snel ontwasemen van de
voorruit.
Aan/uit knop luchtrecirculatie D
Plaats de knop D op
om de interne
luchtrecirculatie in te schakelen.
Plaats de knop D op
om de interne
luchtrecirculatie uit te schakelen.
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
2)
BEDIENINGSELEMENTEN
Draaiknop voor instelling
luchttemperatuur A (mengt warme
en koude lucht)
Rode gebied = warme lucht
Blauwe gebied = koude lucht
Knop B activeert/regelt de
ventilator
0 = ventilator uitgeschakeld
1-2-3 = ventilatorsnelheid
4
= maximum ventilatorsnelheid
59F1A0048
60F1A0051
37
Draaischakelaar luchtverdeling C
voor een luchtstroom naar de
luchtroosters in het midden en aan
de zijkant;
voor een warme luchtstroom naar
de voeten en een ietwat minder
warme luchtstroom naar de
luchtroosters op het dashboard,
bij gematigde temperaturen;
voor het verwarmen bij zeer lage
buitentemperaturen: zoveel
mogelijk luchtstroom naar de
voeten;
voor zowel een warme
luchtstroom naar de voeten als het
ontwasemen van de voorruit;
voor het snel ontwasemen van de
voorruit.
Aan/uit knop luchtrecirculatie D
Druk op de knop (led op knop aan) om
de interne luchtrecirculatie in te
schakelen.
Druk nogmaals op de knop (led op
knop uit) om de interne luchtrecirculatie
uit te schakelen.
Aan/uit knop klimaatregeling E
Druk op de knop (led op knop aan) om
de klimaatregeling in te schakelen.
Druk nogmaals op de knop (led op
knop uit) om de klimaatregeling uit te
schakelen.
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
2)
(voor bepaalde versies/markten)
BEDIENINGSELEMENTEN
AAUTO-knop automatische regeling
van alle functies
BDraaiknop luchtverdeling.
CDisplay.
DRegelknop snel ontwasemen/
ontdooien (MAX DEF functie).
ESysteem uitschakelen OFF-knop.
FKnop voor inschakelen/uitschakelen
compressor.
GRegelknop luchtrecirculatie.
HRegelknoppen ventilatorsnelheid.
IRegelknop
temperatuursverhoging/-verlaging.GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
Het systeem kan op verschillende
manieren ingeschakeld worden; het
verdient echter aanbeveling op de
AUTO-knop te drukken en de gewenste
temperatuur op het display in te stellen.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de ingestelde temperatuur die
zo snel mogelijk wordt bereikt. Het
systeem regelt de temperatuur, de
hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur en zorgt, door het
gebruik van de recirculatiefunctie,
voor de inschakeling van de
compressor. Tijdens de volledig
automatische werking van het systeem,
dient men eventueel alleen de
volgende functies handmatig in te
schakelen:
luchtrecirculatie (om de
recirculatie constant aan of uit te
houden);
voor het snel ontwasemen/
ontdooien van de voorruit, de achterruit
en de achteruitkijkspiegels.
61F1A0054
38
KENNISMAKING MET DE AUTO
Wat het betekent Wat te doen
amberSTORING UREUM-INSPUITSYSTEEM
Het waarschuwingslampje gaat branden en er wordt
een speciaal bericht op het display weergegeven (voor
bepaalde versies/markten), als een vloeistof die niet
voldoet aan de nominale eigenschappen wordt
ingespoten of als een gemiddeld UREUM-verbruik van
meer dan 50% wordt gedetecteerd.Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Als het probleem niet wordt verholpen, worden verdere
meldingen gegeven op de volgende resterende
aantallen kilometers, voordat een herstart van het
voertuig wordt verhinderd:
400 km
320 km
240 km
Wanneer nog 200 km over zijn voordat het herstarten
van de motor wordt verhinderd, wordt op het
dashboard continu een speciaal bericht weergegeven
(voor bepaalde versies/markten) en klinkt er een
geluidssignaal.
geelSTORING ABS
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de
contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid,
maar het moet even later doven.
Het lampje gaat branden om een systeemstoring aan
te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal
werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Op
het display verschijnt een speciaal bericht.Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het
Fiat Servicenetwerk.
67
Wat het betekent Wat te doen
blauwGROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt
ingeschakeld.
groen"UP" FUNCTIE
(alleen met COMFORT-MATIC-versnellingsbak, voor
bepaalde versies/markten)
De UP-functie kan alleen worden ingeschakeld als de
automatische logica van de COMFORT-MATIC-
versnellingsbak is ingeschakeld.
De UP-functie kan worden ingeschakeld door te
drukken op de UP-knop tussen de bedieningen op het
dashboard.
Wanneer deze functie is ingeschakeld, gaat het
waarschuwingslampjeop het instrumentenpaneel
branden en wordt een bevestigingsbericht op het
herconfigureerbare multifunctionele display
weergegeven.
76
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL