Page 33 of 308

MISTACHTERLICHT
Bij ingeschakeld dimlicht of bij
ingeschakeld stadslicht en mistlampen
(voor bepaalde versies/markten) gaan
deze lampen branden als de
knop
fig. 49 wordt ingedrukt. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden. Druk
opnieuw op de knop om de lichten uit
te schakelen, of schakel het dimlicht
en/of de mistlampen voor uit (waar
voorzien). Het gebruik van de
mistachterlichten wordt geregeld door
de wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHTEN
(Voor 2.3 150 ECOJET-versies)
Bij ingeschakeld dimlicht de knop A fig.
50 gebruiken om de mistlampen
voor/achter als volgt in te schakelen:eerste keer drukken: de mistlampen
gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
tweede keer drukken: de
mistlampen achter gaan branden, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden;
derde keer drukken: de mistlampen
voor/achter gaan uit.PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
de linkerring eerst naar de standOen
vervolgens naar de stand
ofte
draaien. Het
controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
ECO-FUNCTIE
(Voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knopECOfig. 50 om deze
functie in te schakelen. Als de functie
is ingeschakeld, zal de bijbehorende led
op de knop gaan branden en worden
een symbool en een bericht op het
display weergegeven.
MODE
48F1A0331
MODE
49F1A0323
MODE
50F1A0438
31
Page 34 of 308

Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
In het geval van een storing terwijl de
functie is ingeschakeld, zal het systeem
automatisch deECO-functie
uitschakelen en de normale situatie
herstellen.
ACHTERRUITVER-
WARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop A fig. 51 om in te
schakelen. Dit is een tijdgeregelde
functie die na 20 minuten automatisch
uitschakelt.ACCULOSKOPPEL-
FUNCTIE
(ACCUSCHAKELAAR)
(voor bepaalde versies/markten)
De acculoskoppelfunctie wordt
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand BATT, zoals aangegeven in op
het speciale plaatje in de zone die is
aangegeven in fig. 52.
Druk, om de contactsleutel naar de
stand BATT te draaien, op de (rode)
knop A fig. 53.De accu wordt losgekoppeld d.m.v.
onderbreking van de massakabel, circa
45 seconden nadat de sleutel in de
stand BATT is gedraaid.
Deze 45 seconden zijn noodzakelijk
om:
de bestuurder de tijd te geven uit te
stappen en de portieren te
vergrendelen met de
afstandsbediening;
te kunnen garanderen dat alle
elektrische systemen van het voertuig
zijn uitgeschakeld.
Bij losgekoppelde accu, kan het
voertuig uitsluitend worden geopend
door het mechanische slot van het
bestuurdersportier te ontgrendelen.
Steek, om de accuverbinding te
herstellen, de contactsleutel in het slot
en draai hem naar de stand MAR.
Nu kan het voertuig op normale wijze
worden gestart.
Na het loskoppelen van de accu kan
het nodig zijn om sommige elektrische
systemen (bv. klok, datum, etc.)
opnieuw in te stellen.
51F1A0330
52F1A0082
53F1A0083
32
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 35 of 308

PORTIERVERGRENDELING
Druk op de knop A fig. 54 op de
middenconsole om alle portieren
tegelijkertijd te vergrendelen, ongeacht
de stand van de contactsleutel.
Bij vergrendeling van de portieren gaat
de led op de knop branden.Op het paneel voor de elektrische
ruitbediening bevindt zich een knop D
fig. 55 waarmee de laadruimte
onafhankelijk kan worden
ver-/ontgrendeld.RUITEN REINIGEN
IN HET KORT
Met de rechterhendel fig. 56 worden
de voorruitwisser/-sproeier en, indien
aanwezig, de koplampsproeiers en
de regensensor ingeschakeld.
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
RUITENWISSER/
-SPROEIER
De linkerhendel fig. 56 heeft vijf
standen:
Aruitenwisser uit.
Bwissen met interval.
Draai, met de hendel in stand B, de
draaischakelaar F in één van vier
mogelijke snelheden om de werking
met interval te selecteren:
heel langzaam wissen met
interval.
--langzaam wissen met interval.
---gemiddeld snel wissen.
----snel wissen met interval.
Clangzaam continu wissen.
Dsnel continu wissen
Etijdelijk snel wissen (instabiele stand).
54F1A0303
55F1A0085
33
Page 36 of 308

De tijdelijke snelle wisstand E blijft actief
zolang de hendel handmatig in deze
stand wordt gehouden. Door de hendel
los te laten, springt deze onmiddellijk
weer in de stand A en schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
4)
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
zoals aangegeven in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”."Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen fig. 57.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een
extra reinigingsslag.REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor is bedoeld
om tijdens de intervalwerking de
werking van de ruitenwisser
automatisch af te stemmen op de mate
van regenval.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.
Inschakeling fig. 56
Breng de rechterhendel een stand
omlaag (stand B).
Als de regensensor wordt
ingeschakeld, maken de ruitenwissers
één wisslag.
Draai aan de knop F om de
gevoeligheid van de regensensor te
verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
groter is, maken de ruitenwissers een
wisslag om aan te geven dat de
opdracht is aangenomen.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, dan
werkt de normale reinigingscyclus.
Daarna wordt de normale automatische
werking van de regensensor hervat.
56F1A0071
57F1A0072
34
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 37 of 308

Uitschakelen fig. 56
Breng de hendel in de stand B of zet de
contactsleutel in de stand OFF. Bij de
volgende start van de motor (sleutel
in de stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook al bevindt
de hendel zich nog in de stand B. Om
de sensor in te schakelen, breng de
hendel in de stand A of C en vervolgens
terug in de stand B of verstel de
draaiknop voor de gevoeligheid van de
regensensor. Als de regensensor op
deze manier opnieuw wordt
ingeschakeld, wordt ten minste één
wisslag uitgevoerd, ook wanneer de ruit
droog is.
De regensensor herkent het verschil
tussen dag en nacht en past de
werking zo nodig automatisch aan.
33)
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaalde versies/markten)
De koplampsproeiers zijn “verzonken”,
d.w.z. in de voorbumper gemonteerd
en worden ingeschakeld wanneer,
bij ingeschakeld dimlicht, de
ruitensproeiers worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Controleer regelmatig de
conditie en de aanwezigheid van vuil
in de koplampsproeiers.
BELANGRIJK
33)Eventuele waterstrepen kunnen de
ruitenwissers onnodig doen inschakelen.
BELANGRIJK
4)Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit
te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting
van de ruitenwisser de beveiliging
ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser
enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als
hierna de ruitenwissers niet meer werken,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
35
Page 38 of 308
VERWARMING EN VENTILATIE
1. Vast luchtrooster bovenkant - 2. Verstelbare luchtroosters in het midden - 3. Vaste luchtroosters aan zijkant - 4. Verstelbare luchtroosters aan
zijkant - 5. Onderste luchtroosters voor voorstoelen.
MODE
58F1A0302
36
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 39 of 308

BEDIENINGS-
ELEMENTEN
VERWARMING EN
VENTILATIE
BEDIENINGSELEMENTEN
Draaiknop voor instelling
luchttemperatuur A (mengt warme
en koude lucht)
Rode gebied = warme lucht
Blauwe gebied = koude lucht
Knop B activeert/regelt de
ventilator
0 = ventilator uitgeschakeld
1-2-3 = ventilatorsnelheid
4
= maximum ventilatorsnelheidDraaischakelaar luchtverdeling C
voor een luchtstroom naar de
luchtroosters in het midden en aan
de zijkant;
voor een warme luchtstroom naar
de voeten en een ietwat minder
warme luchtstroom naar de
luchtroosters op het dashboard,
bij gematigde temperaturen;
voor het verwarmen bij zeer lage
buitentemperaturen: zoveel
mogelijk luchtstroom naar de
voeten;
voor zowel een warme
luchtstroom naar de voeten als het
ontwasemen van de voorruit;
voor het snel ontwasemen van de
voorruit.
Aan/uit knop luchtrecirculatie D
Plaats de knop D op
om de interne
luchtrecirculatie in te schakelen.
Plaats de knop D op
om de interne
luchtrecirculatie uit te schakelen.
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
2)
BEDIENINGSELEMENTEN
Draaiknop voor instelling
luchttemperatuur A (mengt warme
en koude lucht)
Rode gebied = warme lucht
Blauwe gebied = koude lucht
Knop B activeert/regelt de
ventilator
0 = ventilator uitgeschakeld
1-2-3 = ventilatorsnelheid
4
= maximum ventilatorsnelheid
59F1A0048
60F1A0051
37
Page 40 of 308

Draaischakelaar luchtverdeling C
voor een luchtstroom naar de
luchtroosters in het midden en aan
de zijkant;
voor een warme luchtstroom naar
de voeten en een ietwat minder
warme luchtstroom naar de
luchtroosters op het dashboard,
bij gematigde temperaturen;
voor het verwarmen bij zeer lage
buitentemperaturen: zoveel
mogelijk luchtstroom naar de
voeten;
voor zowel een warme
luchtstroom naar de voeten als het
ontwasemen van de voorruit;
voor het snel ontwasemen van de
voorruit.
Aan/uit knop luchtrecirculatie D
Druk op de knop (led op knop aan) om
de interne luchtrecirculatie in te
schakelen.
Druk nogmaals op de knop (led op
knop uit) om de interne luchtrecirculatie
uit te schakelen.
Aan/uit knop klimaatregeling E
Druk op de knop (led op knop aan) om
de klimaatregeling in te schakelen.
Druk nogmaals op de knop (led op
knop uit) om de klimaatregeling uit te
schakelen.
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
2)
(voor bepaalde versies/markten)
BEDIENINGSELEMENTEN
AAUTO-knop automatische regeling
van alle functies
BDraaiknop luchtverdeling.
CDisplay.
DRegelknop snel ontwasemen/
ontdooien (MAX DEF functie).
ESysteem uitschakelen OFF-knop.
FKnop voor inschakelen/uitschakelen
compressor.
GRegelknop luchtrecirculatie.
HRegelknoppen ventilatorsnelheid.
IRegelknop
temperatuursverhoging/-verlaging.GEBRUIK VAN DE
KLIMAATREGELING
Het systeem kan op verschillende
manieren ingeschakeld worden; het
verdient echter aanbeveling op de
AUTO-knop te drukken en de gewenste
temperatuur op het display in te stellen.
De luchttemperatuur in het interieur
wordt altijd automatisch geregeld op
basis van de ingestelde temperatuur die
zo snel mogelijk wordt bereikt. Het
systeem regelt de temperatuur, de
hoeveelheid en de verdeling van de
lucht in het interieur en zorgt, door het
gebruik van de recirculatiefunctie,
voor de inschakeling van de
compressor. Tijdens de volledig
automatische werking van het systeem,
dient men eventueel alleen de
volgende functies handmatig in te
schakelen:
luchtrecirculatie (om de
recirculatie constant aan of uit te
houden);
voor het snel ontwasemen/
ontdooien van de voorruit, de achterruit
en de achteruitkijkspiegels.
61F1A0054
38
KENNISMAKING MET DE AUTO