Page 97 of 521

95
DS3_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Matten
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Ver wijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F
z
et de stoel in de achterste stand,
F
m
aak de bevestigingen los,
F
v
erwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F
l
eg de mat goed op zijn plaats,
F
d
ruk de bevestigingen vast,
F
c
ontroleer of de mat goed vastzit. Om te voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-
g
ebruik uitsluitend matten die
op de bevestigingen van de auto
passen; het gebruik van deze
bevestigingen is verplicht.
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kan de bediening
van de pedalen worden gehinderd en kan
de werking van de snelheidsregelaar/-
begrenzer negatief worden beïnvloed.
De door CITROËN goedgekeurde
matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Comfort
Page 98 of 521
DS3_nl_Chap03_confort_ed02-2015
1. Hoedenplank (
zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
2.
Bag
ageriem
3.
R
uimte voor hifi-versterker
4.
Sj
orogen
5.
O
pbergbak (uitvoering met
noodreparatieset voor banden)
(
zie de volgende bladzijde voor meer
informatie)
of
G
ereedschapsdoos (uitvoering met
reservewiel)
(
zie rubriek "Wiel verwisselen")
Voorzieningen in de bagageruimte
Page 99 of 521
97
DS3_nl_Chap03_confort_ed02-2015
Ver wijderen van de hoedenplank:
F m aak de twee koorden los,
F
t
il de hoedenplank iets op en maak deze
aan beide kanten los.
Hoedenplank
F Til de vloerbekleding van de bagageruimte aan de lus op voor toegang tot de
opbergbak.
Opbergbak
F Leg de vloerbekleding van de bagageruimte weer op zijn plaats door
deze enigszins om te vouwen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin
o.a. een noodreparatieset voor banden,
een lampenset, een EHBO -tas en twee
gevarendriehoeken kunnen worden
opgeborgen.
Comfort
Page 100 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Rijden
0
Page 101 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Page 102 of 521

DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuur wiel, zodat u snel kunt reageren
op onverwachte situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken handrem -
Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw auto
niet met draaiende motor stil op een
plaats waar brandbaar materiaal (droog
gras, afgevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaatsysteem -
Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de handrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
-
k
ijk of het water niet meer dan 15
cm
diep is, houd daarbij rekening met golven
die door andere weggebruikers kunnen
worden veroorzaakt,
-
s
chakel het Stop & Start-systeem uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet
sneller dan 10
km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 103 of 521

101
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over
een specifieke code beschikt. Om te kunnen
starten, moet bij het aanzetten van het contact
de code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Deze elektronische startblokkering blokkeert
het motormanagementsysteem zodra het
contact wordt afgezet en voorkomt zo het
starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.Het contactslot heeft 3 standen:
- S tand 1 : Stuurslot
-
S
tand 2 : Contact
-
S
tand 3 : Motor starten
Contactslot
Stand Contact
In deze stand kunnen de elektrische systemen
van de auto worden gebruikt en kan externe
apparatuur worden opgeladen.
Als de laadtoestand van de accu een bepaald
minimumniveau bereikt heeft, schakelt de
auto over op de eco-mode: de voeding van de
elektrische systemen wordt dan automatisch
onderbroken om te voorkomen dat het
laadniveau van de accu te laag wordt.
Bewaar de sticker die u bij de aflevering
van uw auto samen met de sleutels is
overhandigd zorgvuldig op een plaats
buiten de auto.
Starten - afzetten van de motor
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk. Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken.
Rijden
Page 104 of 521

DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
F Trek de handrem aan.
F A uto met een handgeschakelde
versnellingsbak: zet de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F
A
uto met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak: zet de selectiehendel in
stand N en trap het rempedaal volledig in.
F
A
uto met een automatische transmissie:
zet de selectiehendel in stand P en trap het
rempedaal volledig in.
F
S
teek de sleutel in het contactslot; het
systeem herkent de code.
F
O
ntgrendel het stuurslot door gelijktijdig
aan het stuur wiel en aan de sleutel te
draaien.
Starten van de motor
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen niet in de rechtuitstand staan)
moet veel kracht worden gezet bij het
draaien aan het stuurwiel. In winterse omstandigheden blijft
het verklikkerlampje langer branden.
Als de motor warm is, gaat het
verklikkerlampje niet branden.
Laat de motor onder normale
omstandigheden niet stationair
warmdraaien, maar rijd direct weg en
vermijd hoge toerentallen.
Zet het contact af als de motor niet
onmiddellijk aanslaat. Wacht enkele
ogenblikken alvorens het nogmaals
te proberen. Als de motor na enkele
pogingen nog steeds niet wil aanslaan,
probeer het dan niet langer: de
startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken. Neem
contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de motor nooit draaien in een
afgesloten ruimte zonder voldoende
ventilatie: verbrandingsmotoren
stoten giftige uitlaatgassen uit,
zoals koolmonoxide. Risico van
(dodelijke) vergiftiging. Onder zeer
strenge winterse omstandigheden
(temperaturen lager dan -23°C) moet
de motor na het starten 4
minuten
stationair draaien om de goede werking
en de levensduur van de mechanische
onderdelen, motor en versnellingsbak,
van uw auto te garanderen.
F
A
uto met een benzinemotor: zet de
startmotor in werking door de sleutel
in stand 3
te houden, tot de motor is
aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat
de sleutel los zodra de motor draait.
F
A
uto met een dieselmotor: draai de sleutel
in stand 2
(Contact) om de motor te laten
voorgloeien. Wacht tot dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel dooft en zet
vervolgens de startmotor in werking
door de sleutel in stand 3
te houden,
tot de motor is aangeslagen. Geef
hierbij geen gas. Laat de sleutel los
zodra de motor draait.