Page 209 of 521

207
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar
u het verkeer niet hindert; kies een
horizontale, vlakke en niet-gladde
ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact
uit en schakel de eerste versnelling* in
om de wielen te blokkeren.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.F
V
er wijder de verchroomde sierdop van de
wielbouten met het gereedschap 3
(alleen
bij lichtmetalen velgen).
F
Be
vestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) los.
F
D
raai de overige wielbouten los met alleen
de wielsleutel 1 .
*
stand R (elektronisch gestuurde versnellingsbak),
stand P (automatische transmissie).
Zorg ervoor dat de krik stevig staat.
Als de bodem glad of zacht is, kan de
krik wegglijden of wegzakken - Kans
op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de
steunpunten A of B onder de auto en
controleer of het contactvlak van het
steunpunt goed aanligt tegen de kop
van de krik. Zo niet, dan kan de auto
beschadigd worden of kan de krik
wegzakken - Kans op letsel!Procedure
Praktische informatie
Page 210 of 521
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en zorg ervoor dat de krik loodrecht
onder het steunpunt A (vóór) of B (achter)
staat. Gebruik het steunpunt dat zich het
dichtste bij het te ver wisselen wiel bevindt.
B
ij auto's die zijn voorzien van
dorpelsierlijsten staat de plaats van het
steunpunt aangegeven op de sierlijst.
De krik moet beslist recht onder deze
markering worden geplaatst, tegen het
steunpunt achter de sierlijst en niet tegen
de kunststof sierlijst zelf. F
V er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
er wijder het wiel.
F
D raai de krik 2 uit tot de kop van de krik het
steunpunt A of B raakt; de kop van de krik
moet goed tegen het contactvlak van het
steunpunt A of B van de auto aanliggen.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
Page 211 of 521
209
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Monteren van het wiel
Na het verwisselen van het
wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Het is niet toegestaan meer dan één
noodreservewiel tegelijk te gebruiken.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F D raai de wielbouten met de hand vast.
F
D
raai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) met de wielsleutel 1
en de dop
4
een beetje vast.
F
D
raai de overige wielbouten enigszins vast
met alleen de wielsleutel 1 .
Praktische informatie
Page 212 of 521
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
F Laat de krik zakken.
F V ouw de krik 2 op en verwijder hem. F
D raai de slotbout (als uw auto daarmee is
uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de
dop 4 .
F
D
raai de overige wielbouten vast met
alleen de wielsleutel 1 .
F
B
evestig de verchroomde doppen op de
wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen).
F
B
erg het gereedschap op in de houder.
Banden
PERFORMANCE
Gebruik onder winterse
omstandigheden
De in de fabriek gemonteerde banden, maat
205/40 R18, zijn niet geschikt voor extreme
winterse omstandigheden. Wij adviseren u
dan ook om in de winterperiode met geschikte
winterbanden te rijden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
indien u uw auto wilt uitrusten met
sneeuwkettingen of sneeuwsokken.
Page 213 of 521

2 11
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:
Auto Maat van de af fabriek
gemonteerde banden Type sneeuwkettingen
DS 3 185/65
R15schakel 9
mm
195/55
R16
2 0 5 /4 5
R17sneeuwkettingen niet mogelijk
DS 3 PERFORMANCE205/40 R18 MICHELIN Easygrip K15*
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
* Behalve Italië en Oostenrijk.
Praktische informatie
Page 214 of 521

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Halogeenkoplampen
1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).
2. Pa rkeerlichten (W5W).
3.
G
rootlicht (H1-55W).
4.
D
imlicht (H7-55W).
5.
L
ED-mistlampen (diodes).
6.
L
ED-dagrijverlichting (diodes).
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de
vingers aan, maar gebruik een
niet-pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
Page 215 of 521
213
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
F
D
raai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder het geheel.
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.
Lampen dimlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.
F
N
eem de stekker van de lamp los.
F
D
ruk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig
de beschermkap om ervoor te zorgen
dat de lampunit goed wordt afgedicht.
Praktische informatie
Page 216 of 521
DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed02-2015
Lampen grootlicht vervangen Lampen parkeerlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.
F
N
eem de stekker van de lamp los.
F
D
ruk de veren uit elkaar om de lamp te
kunnen verwijderen.
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde. F
T rek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F
T
rek aan de lamphouder ter wijl u aan beide
kanten op de beide borglippen drukt.
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde.
LED*-/xenonkoplampen
* LED: Light Emitting Diodes. 1.
R
ichtingaanwijzers (LED).
2.
Pa
rkeerlichten (LED).
3.
D
imlicht (xenon).
4.
G
rootlicht (LED/xenon).
5.
D
agrijverlichting (LED).
6.
M
istlampen (LED).
Neem voor het vervangen van dit type lampen
(LED/xenon) contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.