Page 161 of 521

159
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert slechts stilstaande
voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting
rijden.Het detecteert geen kleine voertuigen
(fietsen, motorfietsen), voetgangers
of dieren en ook geen stilstaande
voorwerpen die niet reflecteren.
Het systeem treedt niet in werking of wordt
uitgeschakeld als de bestuurder:
-
h
et gaspedaal diep intrapt
-
o
f een ruk aan het stuur geeft
(uitwijkmanoeuvre).Met het monochrome display C
F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu
te openen.
F
Sel
ecteer " Personalisatie-Configuratie ".
F
Sel
ecteer " Parameters auto bepalen ".
F
Sel
ecteer " Rijhulpsysteem ".
F
Sel
ecteer " Automatisch
noodremsysteem: OFF " of "Automatisch
noodremsysteem: ON ".
F
D
ruk op de toetsen " 7" of " 8" om het vakje
aan of uit te vinken en zo het systeem in of
uit te schakelen.
F
D
ruk op de toetsen " 5" of " 6", vervolgens
op de toets OK om het vakje "OK" te
selecteren en bevestig of druk op de
toets
Te r u g om de handeling af te breken.
Met het touchscreen
F Druk op de toets " MENU".
F S electeer het menu " Rijden ".
F
S
electeer op de secundaire pagina
"Configuratie auto" .
F
S
electeer het tabblad "Rijhulpsysteem" .
F
V
ink het vakje "Autom.
noodremsysteem" aan of uit om het
systeem in of uit te schakelen.
F
Be
vestig uw keuze.
Veiligheid
Page 162 of 521

DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Storingen
Als de voorruit ter hoogte van de
sensor beschadigd is, schakel het
systeem dan uit en neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de
voorruit te laten vervangen.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet af
en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.
Bij het trekken van een aanhanger of
als uw auto wordt gesleept, moet het
systeem worden uitgeschakeld.
Plak of bevestig geen voor werpen op
de voorruit vóór de sensor.
Storing van de sensor
De werking van de lasersensor kan worden
gehinderd door vuil op de voorruit of door het
beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een
melding weergegeven om u te waarschuwen.
Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de
voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.
Storing van het systeem
Bij een storing van het systeem wordt u door
een geluidssignaal en de weergave van de
melding "Storing automatisch remsysteem"
gewaarschuwd.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware
regenval, sneeuw, mist, hagel enz.)
neemt de remweg toe waardoor het
systeem minder efficiënt een aanrijding
kan voorkomen.
De bestuurder moet dus altijd bijzonder
oplettend blijven.
Laat nooit sneeuw op de motorkap liggen,
voor werpen boven de motorkap uitkomen
of voor werpen op het dak naar voren
uitsteken: ze zouden in het gezichtsveld
van de sensor kunnen komen en de
detectie van voertuigen kunnen hinderen.
Page 163 of 521

161
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder en/
of voorpassagier zijn gordel nog niet
heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20
km/h,
knippert het waarschuwingslampje gedurende
2
minuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze 2
minuten
blijft het waarschuwingslampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Veiligheid
Page 164 of 521
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Veiligheidsgordels
achter
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.
Page 165 of 521

163
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Adviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.Voorschriften voor
kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
d an 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje
van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Veiligheid
Page 166 of 521

DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-
b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen. De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), worden de airbags
niet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Het activeren van (een van) de airbags
gaat gepaard met wat rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Page 167 of 521
165
DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.Activering
Bij een zware frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij
de krachten horizontaal in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde op de auto inwerken, gaan
de airbags af. Als de airbag vóór aan
passagierszijde is uitgeschakeld, gaat deze
niet af.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
het dashboard en het bovenlichaam van de
inzittende voorin, om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid
Page 168 of 521

DS3_nl_Chap06_securite_ed02-2015
Uitschakelen
Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
F
z
et het contact af , steek de sleutel in de
schakelaar voor uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde,
F
d
raai deze in de stand "OFF" ,
F
v
er wijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Dit controlelampje brandt op het
instrumentenpaneel, bij aangezet
contact en zolang de airbag is
uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag vóór aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste
kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan de
schakelaar weer op "ON"
om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw passagier te garanderen.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat branden,
laat het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
De kans bestaat dat de airbags bij
een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.