Page 129 of 521

127
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Programmeren
F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F
S
tel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets 2
of
3
te drukken (bijv.: 110 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2
en 3:
-
+
/- 1
km = kort indrukken,
-
+
/- 5
km = lang indrukken,
-
+
/- in stappen van 5
km = ingedrukt houden.
F
U
itschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).
F
W
eer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4 .
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde
snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de
snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de snelheidsregelaar
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt
weer de kilometerteller weergegeven.
Storing
In het geval van een storing in de
snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid
gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer u de
snelheid met de toetsen instelt; dit kan
een plotselinge verandering van de
wagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt geblokkeerd:
-
c
ontroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat
per plaats.
Rijden
Page 130 of 521

DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via
de luidspreker (rechts of links) is te herkennen
aan welke zijde van de auto het obstakel zich
bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Parkeerhulp achter
Grafische weergave*
De grafische weergave is een aanvulling op het
geluidssignaal. Op het scherm worden blokken
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen.
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
* Volgens uitvoering.
Page 131 of 521

129
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Parkeerhulp vóór*Storing
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden en/of wordt
er een bericht op het display weergegeven,
in combinatie met een geluidssignaal (korte
pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10
km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld zodra een aanhanger
wordt aangekoppeld of een
fietsendrager wordt gemonteerd (auto's
voorzien van een door CITROËN
aanbevolen trekhaak of fietsendrager).
* Volgens uitvoering.
Uitschakelen/activeren van
de parkeerhulp vóór en
achter
U kunt de functie in- of uitschakelen via het
configuratie- of instellingenmenu van de auto.
De status van het systeem wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Rijden
Page 132 of 521
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.
De beelden van de camera worden in kleur
weergegeven op het scherm van het navigatiesysteem.
De afstand tussen de blauwe strepen
correspondeert met de breedte van uw auto
zonder de buitenspiegels.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer.
De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer. Het
geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een
obstakel binnen deze ruimte komt.
De groene strepen geven een afstand van circa
1
en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
Page 133 of 521
131
DS3_nl_Chap04_conduite_ed02-2015
Rijden
Page 134 of 521
DS3_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Zicht
0
Page 135 of 521
DS3_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
Page 136 of 521

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed02-2015
LichtschakelaarMet de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht
van de bestuurder aan te passen aan de
omgeving:
-
p
arkeerlicht: om gezien te worden,
-
d
imlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
-
g
rootlicht: voor een optimaal zicht op
wegen zonder medeweggebruikers.
Hoofdverlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke zichtomstandigheden:
-
é
én mistachterlicht om van afstand gezien
te worden,
-
m
istlampen vóór voor nóg beter zicht,
-
L
ED-dagrijverlichting om overdag gezien te
worden.
Aanvullende verlichting
Het verlichtingssysteem heeft verschillende
extra automatische functies, afhankelijk van de
uitvoering van uw auto:
-
follow-me-homeverlichting,
-
a
utomatische verlichting.
Instellingen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.