Page 57 of 364
55
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Portieren
F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan
de portiergreep.
Trek bij selectieve ontgrendeling aan de
portiergreep van het bestuurdersportier.
Van binnenuit
F Trek aan de portiergreep van het portier (voor of achter) om het te openen; de auto
wordt dan volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier of de achterklep niet goed is
gesloten:
-
b
ij draaiende motor en tot een
snelheid van 10
km/h gaat het
verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding.
-
b
ij een snelheid hoger
dan 10
km/h wordt deze
waarschuwing aangevuld met
een geluidssignaal.
Openen
Van buitenaf
De portieren kunnen niet van
binnenuit worden geopend als de
supervergrendeling is ingeschakeld.
2
Toegang tot de auto
Page 58 of 364

56
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Er verschijnt een melding ter
bevestiging, in combinatie met een
geluidssignaal.
Centrale vergrendeling
Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren
en de achterklep van binnenuit handmatig en
volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.
F
D
ruk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat branden.
Automatische centrale
vergrendeling
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Bij vergrendeling/
supervergrendeling van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling is ingeschakeld, knippert
het rode lampje en is de knop inactief.
F
A
ls de auto vergrendeld is, trek dan aan
de binnenportiergreep om de auto te
ontgrendelen.
F
A
ls de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening of de sleutel
gebruiken om de auto te ontgrendelen.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet. F
D
ruk langer dan 2 seconden op deze knop.
Inschakelen
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en
de achterklep tijdens het rijden automatisch en
volledig worden vergrendeld.
U kunt de functie desgewenst inschakelen of
uitschakelen.
Handmatige centrale
vergrendeling
Toegang tot de auto
Page 59 of 364

57
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de portieren
mechanisch te vergrendelen of te ontgrendelen
bij een lege accu of in het geval van een storing
in de centrale vergrendeling.Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze rechtsom.
U kunt deze procedure ook bij het andere
voorportier uitvoeren.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en draai deze linksom.
Ontgrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
F Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.
Automatisch vergrendelen
Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
w orden de portieren en de achterklep
automatisch vergrendeld.
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren is geopend.
Als de achterklep is geopend, is de automatische
centrale vergrendeling van de portieren actief.
Uitschakelen
F Druk nogmaals langer dan 2 seconden op
deze knop.
Ontgrendelen
F Druk als sneller wordt gereden dan 10 km/h op deze knop om de portieren en
de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.
Bij een aanrijding worden de portieren
automatisch ontgrendeld. F
O
pen de portieren.
F
C
ontroleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet geactiveerd is (zie de
desbetreffende rubriek).
F
Ver wijder met behulp van de sleutel het zwarte
dopje op de smalle zijde van het portier.
F Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te
verdraaien, naar de binnenzijde van het
portier.
F
V
er wijder de sleutel en plaats het kapje terug.
F
S
luit de portieren en controleer van buitenaf of
de auto goed is vergrendeld.
Er verschijnt een melding ter bevestiging, in
combinatie met een geluidssignaal.
2
Toegang tot de auto
Page 60 of 364
58
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Achterklep
F Ontgrendel de auto, trek aan de handgreep en trek de achterklep omhoog.
-
b
ij draaiende motor en tot een
snelheid van 10
km/h gaat het
verklikkerlampje branden in
combinatie met een melding,
-
b
ij een snelheid hoger
dan 10
km/h wordt deze
waarschuwing aangevuld met
een geluidssignaal.
F
T rek de achterklep omlaag met behulp van
de handgreep aan de binnenzijde.
A
ls het selectief ontgrendelen is
geactiveerd, kan de achterklep ook
worden geopend nadat het geopende
hangslot op de afstandsbediening voor
de tweede keer is ingedrukt.
Openen Sluiten
Als de achterklep of een van de portieren niet
goed is gesloten:
Toegang tot de auto
Page 61 of 364
59
5008_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015
Noodbediening
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen.
F
S
teek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F
V
erplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing in het systeem van de centrale
vergrendeling de achterklep mechanisch
ontgrendeld worden.
2
Toegang tot de auto
Page 62 of 364

60
5008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Verwarming en ventilatie
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
De bedieningsschakelaars bevinden zich op
het paneel A van de middenconsole.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit.
2.
Ui
tstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
3.
A
fsluitbare en verstelbare
zijventilatieroosters.
4.
A
fsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters. 5. Ui
tstroomopeningen beenruimte
voorpassagiers.
6.
A
fsluitbare en verstelbare ventilatieroosters
voor de achterpassagiers.
7.
Ui
tstroomopeningen beenruimte
achterpassagiers.
Comfort
Page 63 of 364

61
5008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
A
ls de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Z
et de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
F
K
ies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig
gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten
beslaan.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het speciale toegevoegde
actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
A
ls de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit
heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
B
ij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
C
ondensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water
onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Regeling ventilatie
achter
Draai, na het indrukken van de toets "REAR", aan de
draaiknop voor de zijventilatieroosters achter om de
luchthoeveelheid te verhogen of te verlagen.
Let erop dat de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de vloer niet afgedekt worden.
De luchttoevoer kan worden gestopt door de
ventilatieroosters te sluiten en de draaiknop op 0
te
zetten.
3
Comfort
Page 64 of 364

62
5008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
2. Luchtopbrengstregeling
F Draai de knop in één van de
vijf standen om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen. Voorruit, zijruiten en beenruimte
vo o r- a c h t e r.
Beenruimte inzittenden voor-achter
(als de ventilatieroosters gesloten
zijn, wordt de luchtopbrengst naar de
beenruimte vergroot).
Middelste, zij- en achterste
ventilatieroosters.
F
D
raai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om de
temperatuur naar behoefte in te
stellen. Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in een
middenstand te zetten.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
4. Toevoer van buitenlucht /
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht beperkt de kans op
het beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer
af te sluiten bij stank en stofoverlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en
de ruiten beslaan.
3. Luchtverdeling
F Druk op deze toets om de lucht in
het interieur te laten recirculeren. Het
lampje brandt om aan te geven dat
de luchtrecirculatie is ingeschakeld.
F Druk nogmaals op de toets om de toevoer
van buitenlucht weer in te schakelen. Het
lampje gaat uit.
Handbediende airconditioning
F Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de
stand 0
staat (uitschakeling van
het systeem), wordt het thermische
comfort niet meer geregeld. Er blijft
door de rijwind echter nog wel een
kleine luchtstroom gehandhaafd.
Comfort