Page 137 of 364

135
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel helemaal omlaag.
F R echts: duw de hendel helemaal omhoog.
Alarmknipperlichten
F Kantel de knop A of druk deze in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate
van remvertraging, automatisch ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken.
Claxon
F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.
Gebruik de claxon om medeweggebruikers te
waarschuwen bij gevaar.
Drie keer knipperen
Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag,
zonder het zware punt te passeren; de
desbetreffende richtingaanwijzers knipperen
vervolgens drie keer.
Wanneer de richtingaanwijzers na
meer dan 20
seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, wordt bij een snelheid
van meer dan 60 km/h automatisch het
knippergeluid versterkt. Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken,
maar komt vooral van pas bij het wisselen van
rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per
rijbaan.
7
Veiligheid
Page 138 of 364

136
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
BegrippenAntispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via
de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
De dynamische stabiliteitscontrole houdt de
vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers
van de auto afwijkt van de door de bestuurder
gewenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk
weer in de juiste koers te brengen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en dragen bij tot een betere
controle in bochten, vooral op een slecht of
glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Tractiecontrole op
besneeuwde wegen
(Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem dat
zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen:
Intelligent Traction Control.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de wielen om voor een optimale grip
te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de
dynamische stabiliteitscontrole en de
antislipregeling tijdelijk uit te schakelen, zodat
de wielen kunnen slippen, waardoor ze meer
grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra het kan
weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het raadzaam
te rijden op winterbanden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP:
Electronic Stability Control) dat de volgende
systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (REF),
- d
e noodremassistentie (AFU),
-
d
e antispinregeling (ASR),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole.
Veiligheid
Page 139 of 364

137
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display,
duidt dit op een storing in het ABS-systeem,
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met het lampje STOP ,
een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar
waardoor u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Antiblokkeersysteem (ABS)
en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Dynamische stabiliteitscontrole
(ESP) en antispinregeling (ASR)
In dat geval gaat dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in
op de werking van de motor en het remsysteem.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
7
Veiligheid
Page 140 of 364

138
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn de systemen ESP en ASR uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
F
D
ruk op deze knop.
Het lampje van de knop gaat branden.
De systemen ESP en ASR grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50
km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen:
Storing
Als dit verklikkerlampje en het
lampje van de uitschakelknop gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding,
duidt dit op een storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. F
D
ruk nogmaals op deze knop.
Het lampje van de knop gaat uit.
ESP/ASR
De systemen ESP en ASR zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
ESP en ASR altijd ingeschakeld
zijn, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Voor een doeltreffende werking van de
systemen ESP en ASR onder winterse
omstandigheden is het noodzakelijk
de auto te voorzien van winterbanden
voor en achter die ervoor zorgen dat de
wegligging zo neutraal mogelijk is.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 141 of 364

139
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Hoogteverstelling
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop A in en schuif deze in één van de
standen.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje op het pictogrammendisplay
voor de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog
niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert
h et verklikkerlampje gedurende 2 minuten in combinatie
met een geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de bestuurder en/of
voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
7
Veiligheid
Page 142 of 364

140
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepunts veiligheidsgordel met oprolautomaat
en gordelkrachtbegrenzer (behalve de
middelste zitplaats).
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, verschijnt dit pictogram
op het pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan
passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20
km/h,
knippert het verklikkerlampje gedurende
twee
minuten in combinatie met een
geluidssignaal. Na deze 2
minuten blijft
het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikkerlampje 2
of
3
rood branden als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
7 zitplaatsen
7. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links, 3e zitrij.
8. V
erklikkerlampje veiligheidsgordel rechts,
3
e zitrij.
Veiligheid
Page 143 of 364

141
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of een snelheid lager dan ongeveer
20 km/h, worden de pictogrammen 4 t /m
8
ongeveer 30
seconden rood weergegeven als
de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan ongeveer
20
km/h het pictogram 4 , 5, 6 , 7
of 8 rood
wordt weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, is de gordel van
de desbetreffende achterpassagier weer
losgemaakt.
Middelste veiligheidsgordel
2e zitrij
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp A in de
rechter gordelsluiting.
F
S
teek de gesp B in de linker gordelsluiting.
F
C
ontroleer of beide gordelsluitingen zijn
vergrendeld door aan de riem te trekken.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting B
en vervolgens op die van gordelsluiting A.
F Houd de riem tijdens het oprollen vast en breng de gesp B en vervolgens de gesp A aan op de
magneet van het bevestigingspunt op het dak.
Veiligheidsgordels 3e zitrij
(7
zitplaatsen)
Vast maken
F Trek aan de riem en steek de gesp C in de
gordelsluiting aan de kant van de bekleding
van de zijwand van de bagageruimte.
F
S
teek de gesp D in de gordelsluiting aan
de tegenovergestelde kant.
F
C
ontroleer of de gordelsluitingen vergrendeld
zijn door aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaatsen van de
3e zitrij zijn geïntegreerd in de hemelbekleding op de
h
oek tussen de desbetreffende achterstijl en het dak.
Losmaken en opbergen
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting D en vervolgens op die van
de gordelsluiting C .
F
H
oud de riem en de gespen D en C tijdens
het oprollen vast.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2
e zitrij is geïntegreerd in de
hemelbekleding rechts achter.
Leid de veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen op de 2
e zitrij door de daarvoor
bestemde geleiders om te voorkomen dat
ze heen en weer kunnen bewegen.
7
Veiligheid
Page 144 of 364

142
5008_nl_Chap07_securite_ed01-2015
Adviezen
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding
,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar
bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.
Veiligheid