26
5008_nl_Chap01_controle-marche_ed01-2015
ControlelampjebrandtOorzaak Acties / Opmerkingen
Bochtverlichting knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting. Laat dit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bandenspanning
te laag permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
+ knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
Service.Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Airbags
tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Aanwezigheid
water in
brandstof permanent.
Er bevindt zich water in het
brandstoffilter. Risico van beschadiging van het inspuitsysteem bij
dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Controle tijdens het rijden
61
5008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F
A
ls de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Z
et de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ververst wordt.
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
F
K
ies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig
gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten
beslaan.
F
L
et erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.
F
Z
et de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in
perfecte staat te houden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
W
ij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het speciale toegevoegde
actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).
F
A
ls de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit
heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
B
ij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
C
ondensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water
onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
F
L
aat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Regeling ventilatie
achter
Draai, na het indrukken van de toets "REAR", aan de
draaiknop voor de zijventilatieroosters achter om de
luchthoeveelheid te verhogen of te verlagen.
Let erop dat de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de vloer niet afgedekt worden.
De luchttoevoer kan worden gestopt door de
ventilatieroosters te sluiten en de draaiknop op 0
te
zetten.
3
Comfort
80
5008_nl_Chap03_confort_ed01-2015
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.
F
D
uw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder
hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon
en van de koplampen van achteropkomend
verkeer.Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Z
odra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.
Comfort
85
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.
Aanzetten van de verlichting na
afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten, draait u
de ring A in de stand "0"
- lichten gedoofd, en
kiest u vervolgens de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd uit; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand
van de accu (overgang naar eco-modus).
4
Zicht
86
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F
G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt de
handbediende follow me home-verlichting na
een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
Verlichting overdag vóór
(LED-verlichting)
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting automatisch ingeschakeld als de
lichtschakelaar in de stand " 0" of " AUTO " staat.
Inschakelen
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
automatisch uit of gaat uit na het afzetten van
het contact of het weer vergrendelen van de
auto. F
D
ruk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de
door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het
lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gelijk aan die van
de automatische follow me home-
verlichting.
Zicht
87
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Automatische verlichting
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.
Storing
Bij een storing in de lichtsterktesensor gaat
de verlichting branden, wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel en/
of verschijnt een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Automatische follow me
home-verlichting
Als de functie automatische verlichting is
geactiveerd (lichtschakelaar in de stand
"AUTO "), blijft onder donkere omstandigheden
het dimlicht branden bij het afzetten van het
contact.
Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
InschakelenProgrammeren
Het inschakelen of uitschakelen
en de tijdsduur van de follow
me home-verlichting zijn in te
stellen via het configuratiemenu
van de auto.
4
Zicht
88
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Instapverlichting buitenzijde
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid
licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de auto en het instappen te
vergemakkelijken.
Inschakelen
De duur van het branden van de
instapverlichting is gelijk aan die van
de automatische follow me home-
verlichting.
F
D
ruk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting buitenzijde gaat
automatisch uit of gaat uit na het afzetten van
het contact of het weer vergrendelen van de
auto.
Zicht
94
5008_nl_Chap04_visibilite_ed01-2015
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.
Inschakelen
Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag
te duwen in de stand "AUTO".
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.
Uitschakelen
Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in
de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in de
intervalstand.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de
wisserbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan
1
minuut afgezet is geweest, moet
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te duwen.
Zicht