Page 577 of 729
Wat te doen in een noodgeval
2
6
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra voorzichtigheid inacht te nemen bij het naderen, inhalen of
passeren van uw auto. Ze dienen te worden gebruikt innoodsituaties of als de auto aan de kant
van de weg tot stilstand is gekomen.
Druk de schakelaar van de
alarmknipperlichten in met het contact in
een willekeurige stand. De schakelaar
alarmknipperlichten bevindt zich in het
dashboard. De schakelaar zorgt ervoor
dat alle knipperlichten geactiveerd
worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Wees voorzichtig bij het gebruiken van de alarmknipperlichten wanneer de
auto gesleept wordt.
ODM042242
ODM042243
■Type A
■Type B
Page 578 of 729

63
Wat te doen in een noodgeval
WAT TE DOEN IN EEN NOODGEVAL TIJDENS HET RIJDEN
Als de motor afslaat op een kruising of kruispunt
Zet de selectiehendel in stand N als de motor afslaat op een kruising of
kruispunt en duw de auto naar een
veilige plek.
handgeschakelde transmissie en niet
is voorzien van een contactslot, kan de
auto naar voren bewegen wanneer u
naar de tweede of derde versnelling
schakelt en vervolgens de startmotor
inschakelt zonder het
koppelingspedaal in te trappen. Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
1. Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden. Trap niet direct het rempedaal in en probeer
ook niet direct naar de kant van de wegte sturen omdat u hierdoor de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
Rem voorzichtig zodra de snelheid zo
laag is dat u dat veilig kunt doen en zet
de auto aan de kant van de weg.
Zet de auto zoveel mogelijk aan de
kant van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond. Parkeer
niet in de middenberm als u op een
snelweg rijdt met gescheiden rijbanen.
2. Zet als de auto stilstaat de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in
stand P (automatische transmissie) of
in de achteruit (handgeschakelde
transmissie).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
4. Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dit hoofdstuk. Als de motor afslaat tijdens het rijden
1. Laat de auto geleidelijk uitrollen en blijf
daarbij rechtuit rijden. Probeer de auto
op een veilige plaats tot stilstand tebrengen.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Probeer nogmaals de motor te starten. We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor niet start.
Page 579 of 729

Wat te doen in een noodgeval
4
6
ALS DE MOTOR NIET GESTART KAN WORDEN
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
1. Controleer als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie of de selectiehendel in stand N of P staat en
of de parkeerrem geactiveerd is.
2. Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
4. Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed vastzitten.
5. Probeer de auto niet aan te slepen of aan te duwen. Zie de aanwijzingen bij
“Starten met hulpaccu”. Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat
1. Controleer het brandstofniveau.
2. Zet het contact in stand LOCK/OFF en
controleer alle stekkerverbindingen
van de ontsteking, de bobine en de
bougies. Sluit een eventuele losse
stekker weer aan.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Als de motor nog steeds niet start, neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet aan te slepen
of aan te duwen. Hierdoor kan een
aanrijding of andere schade
ontstaan. Verder kan de katalysator
door overbelasting beschadigd
raken en brand veroorzaken als de
auto wordt aangesleept of
aangeduwd.
Page 580 of 729

65
Wat te doen in een noodgeval
STARTEN MET HULPACCU
Sluit de kabels in de aangegeven
volgorde aan en neem ze in de
omgekeerde volgorde los. Starten met een hulpaccu
Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste manier
gebeurt. Volg daarom de procedures
voor het starten met een hulpaccu om te
voorkomen dat u letsel oploopt of de auto
en de accu beschadigd raken. Wij
adviseren u met klem om bij twijfel een
expert te raadplegen.
OPMERKING
Maak alleen gebruik van een 12V-
hulpaccu. Door het gebruik van een 24V-spanningsbron (tweeseriegeschakelde 12V-accu's of een
24V-snelstartapparaat) kunt u destartmotor, het ontstekingssysteem en andere onderdelen van hetelektrisch systeem beschadigen.
WAARSCHUWING - Accu
• Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu. In de accu
komt waterstof vrij dat kan
exploderen wanneer het wordt
blootgesteld aan vlammen of
vonken.
Als deze instructies niet
nauwlettend worden gevolgd,kunt u ernstig letsel oplopen en
kan schade aan de auto ontstaan!Neem contact op met een
hulpdienst als u niet zeker weet
hoe u deze procedure moet
uitvoeren. Accu's bevatten
zwavelzuur. Dit is een giftige en
zeer agressieve stof. Draag bij
het starten met een hulpaccu
daarom altijd een beschermende
bril en zorg dat er geen accuzuur
op uzelf, uw kleding of uw auto
terechtkomt.
Probeer uw auto niet met een hulpaccu te starten als de lege
accu bevroren is of het
elektrolytpeil laag is; de accu kan
scheuren of exploderen.
Voorkom dat de startkabel (+) en (-) elkaar raken. Anders kunnen
vonken ontstaan.
(Vervolg)
WAARSCHUWING- Accu
Controleer nooit het
elektrolytniveau in de accu.
Hierdoor kan de accu scheuren of
ontploffen, waardoor ernstig letselkan ontstaan.
1VQA4001
Lege accu
Startkabels
Hulpaccu
Page 581 of 729

Wat te doen in een noodgeval
6
6
Startprocedure met behulp van een
hulpaccu
1. Controleer of de hulpaccu die u wilt gebruiken een 12 V accu is en
controleer als deze zich in een andere
auto bevindt of hij met de minpool aanmassa.
2. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken.
3. Schakel alle elektrische verbruikers uit.
4. Sluit de startkabels aan in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven.
Sluit eerst één klem van de startkabel
aan op de pluspool van de lege accu
(1) en de andere klem van dezelfde
kabel op de pluspool van de hulpaccu(2).
Sluit vervolgens één klem van de
andere kabel aan op de minpool vande hulpaccu (3) en de andere klem op
een metalen onderdeel (bijvoorbeeld
het motorhijsoog) uit de buurt van de
accu (4). Sluit de startkabel niet aan op
of in de buurt van draaiendeonderdelen. Zorg ervoor dat de startkabels
uitsluitend contact maken met de juisteaccupolen of de juiste
massaverbinding. Leun bij het
aansluiten niet over de accu.
OPMERKING
- Accukabels
Sluit de startkabel verbonden met
de minpool (-) van de hulpaccu nietaan op de minpool (-) van de lege accu. Hierdoor kan de ontladen
accu oververhit raken en scheuren,waardoor er accuzuur lekt.
(Vervolg)
De accu kan scheuren of exploderen wanneer u een
ontladen of bevroren accu start
met behulp van een hulpaccu.
Page 582 of 729
67
Wat te doen in een noodgeval
5. Start de motor van de auto met dehulpaccu en laat deze met 2.000
omw/min draaien. Start vervolgens de
motor van de auto met de lege accu.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-dealer als niet duidelijk is wat de oorzaak
van het ontladen van de accu is.
Aanduwen of aanslepen
Een auto uitgerust met een
handgeschakelde transmissie mag niet
worden aangeduwd of aangesleeptomdat hierdoor het emissieregelsysteem
beschadigd kan raken.
Auto's die uitgerust zijn met een
automatische transmissie kunnen niet
worden aangeduwd of aangesleept.
Volg de aanwijzingen in dit gedeelte voor
het starten met een hulpaccu.
WAARSCHUWING
Probeer nooit een auto door middel
van slepen te starten. Wanneer de
auto plotseling naar voren schiet
als de motor aanslaat, kan een
aanrijding veroorzaakt worden.
Page 583 of 729

Wat te doen in een noodgeval
8
6
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) of de
vrijstand (handgeschakelde
transmissie) zetten en de parkeerrem
activeren. De airconditioning
uitschakelen als deze ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait.
4. Controleer of de aandrijfriem voor de waterpomp aanwezig is. Controleer als
dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer als de aandrijfriem in orde
lijkt of er koelvloeistof lekt uit de
radiateur, de slangen of onder de auto.
(Als de airconditioning ingeschakeld
was, is het normaal dat er water onderde auto uitloopt als u de auto totstilstand brengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of als er
koelvloeistof lekt en we adviseren ucontact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij tot
het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor opnieuw oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een
lekkage in het koelsysteem enadviseren we u contact op te nemen met een officiëleHYUNDAI-dealer.
Wanneer de motor oververhit raakt door te weinig koelvloeistofkan het plotseling bijvullen vankoelvloeistof barsten in de motor veroorzaken. Vul koelvloeistof
langzaam en in kleine hoeveelheden bij om schade tevoorkomen.
Page 584 of 729
69
Wat te doen in een noodgeval
CONTROLESYSTEEM LAGE BANDENSPANNING (TPMS) (INDIEN VAN TOEPASSING) (1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) W aarschuwingslampje positie
lage bandenspanning enaanduiding bandenspanning
(aangegeven op LCD-display)
❈ TPMS : Tire Pressure Monitoring
System Controleer de bandenspanning
U kunt de bandenspanning
controleren in de informatiemodus
op het instrumentenpaneel.
- Zie "Modus gebruikersinstellingen"in hoofdstuk 4.
De bandenspanning wordt 1 - 2 minuten na het rijden weergegeven.
Als de bandenspanning niet wordt weergegeven nadat de auto tot
stilstand is gebracht, wordt de
melding "Rijden om weer te geven"
(Drive to display) getoond.Controleer de bandenspanning na
het rijden.
ODM062002
ODM066020L
ODM066021L