Page 249 of 729
Kenmerken van uw auto
148
4
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat, branden de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
dimlicht staat, branden de koplampen, de
achterlichten, het parkeerlicht, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen
schakelen moet het contact in stand ON
staan.
ODMECO2010
ODMECO2011
■
Type A
■ Type B
ODMECO2008
ODMECO2009
■
Type A
■ Type B
Page 250 of 729

4149
Kenmerken van uw auto
Stand automatisch/AFLS (indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Als uw auto is uitgerust met adaptieve
verlichting voor (AFLS), werkt dit
systeem ook als de schakelaar voor de
koplampen in de stand Auto staan. Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
Gebruik deze functie wanneer u naar
een land gaat waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt. Als de
functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer is ingeschakeld, is
in een land waar het verkeer aan de
andere kant van de weg rijdt de kans
kleiner dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Volg onderstaande procedure.
OPMERKING
• Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat een
optimale werking van de automa-tische verlichting gegarandeerdblijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goedwerkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eencoating, functioneert de automa-tische verlichting mogelijk nietgoed.
ODMECO2012ODM056090/ODM056091
■ Type A■Type B
Page 251 of 729
Kenmerken van uw auto
150
4
✽✽
AANWIJZING
Als de motor wordt uitgeschakeld
terwijl de functie voor het wisselen
tussen links en rechts rijdend verkeer is
ingeschakeld en de motor weer wordt
gestart, verschijnt de bovenstaande
melding. Zo wordt de bestuurder
geïnformeerd dat de functie is
ingeschakeld.Grootlicht
1. Zet de lichtschakelaar in de stand koplampen.
2. Druk de hendel van u af.✽✽ AANWIJZING
Het controlelampje voor het grootlicht gaat branden wanneer het
grootlicht wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, dient u de verlichting
niet gedurende langere tijd te laten
branden terwijl de motor niet draait.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
er andere voertuigen in de buurt
zijn. Het gebruik van grootlicht kan
het zicht van de andere
bestuurders belemmeren.
ODMECO2013
Page 252 of 729

4151
Kenmerken van uw auto
Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe. Als u de
hendel loslaat, keert deze weer terug
naar zijn oorspronkelijke positie. De
verlichting hoeft niet ingeschakeld te zijn
om een lichtsignaal te kunnen geven.Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De
groene, pijlvormige controlelampjes op
het instrumentenpaneel geven aan welke
richtingaanwijzer in werking is. Na het
nemen van de bocht, worden de lampjes
automatisch uitgeschakeld. Zet de
combischakelaar handmatig terug in de
middenstand als de richtingaanwijzers
na een bocht blijven knipperen.Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.
ODMECO2026ODMECO2014
Page 253 of 729

Kenmerken van uw auto
152
4
Opties autom. Knipperen
(indien van toepassing)
Om de impulsbediening van de
richtingaanwijzers bij rijstrookwisseling te
activeren, beweegt u de
combischakelaar iets en laat hem dan
weer los.
De richtingaanwijzers knipperen 3 keer (5 of 7). U kunt de functie one-touch
passeerknipperlicht in-/uitschakelen of het
aantal keren knipperen selecteren (3, 5 of
7) met de Modus gebruikersinstellingen
op het LCD-display.
✽✽ AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal
snel of langzaam knippert, duidt dit op
een kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. 1. Schakel de parkeerverlichting in.
2. Zet de lichtschakelaar (1) in de stand
mistlampen vóór.
3. Zet om de mistlampen vóór uit te schakelen de lichtschakelaar nogmaals in de stand mistlampen
vóór of schakel de parkeerverlichtinguit.
ODMECO2015
OPMERKING
De mistlampen gebruiken zeer veel
stroom. Gebruik de mistlampenalleen bij slecht zicht.
Page 254 of 729

4153
Kenmerken van uw auto
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Voer een van de onderstaande handelingen uit om de mistlampen
achter in te schakelen:
Zet de lichtschakelaar in de standkoplampen en draai de lichtschakelaar
(1) vervolgens in de stand
mistachterlicht.
Zet de lichtschakelaar (1) in de stand parkeerverlichting, draai hem in de
stand mistlampen vóór (indien van
toepassing) en vervolgens in de stand
mistachterlicht. Voer een van de onderstaandehandelingen uit om de mistlampen
achter uit te schakelen:
Zet de lichtschakelaar uit.
Draai de lichtschakelaar nogmaals in
de stand mistachterlicht.
Als de lichtschakelaar in de stand parkeerverlichting staat en u de
mistlampen vóór uitschakelt, wordt ook
het mistachterlicht uitgeschakeld. Motorvoertuigverlichting overdag
(MVO) (indien van toepassing)
Door motorvoertuigenverlichting overdag
(MVO) kunnen medeweggebruikers uw
auto overdag beter zien. MVO kan onder
verschillende rijomstandigheden handig
zijn, maar vooral in de periode rond
zonsopgang en zonsondergang.
De MVO wordt uitgeschakeld wanneer:
1. De mistlampen vóór of koplamp
(dimlicht) worden ingeschakeld.
2. De motor wordt afgezet.
ODMECO2016
Page 255 of 729

Kenmerken van uw auto
154
4
Koplampverstelling
(indien van toepassing)
Handmatig
De koplamphoogte kan worden afgesteld
en worden aangepast aan het aantal
inzittenden en de hoeveelheid bagage in
de auto door de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de
schakelaar, hoe lager de hoogte van de
lichtbundel. Zorg ervoor dat de
koplampen niet te hoog staan om
verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen. Hieronder staan voorbeelden van een
correcte afstelling. Stel bij een andere
mate van belasting dan hieronder
vermeld de koplampen af volgens de
situatie in het overzicht die zoveel
mogelijk aansluit bij de actuele situatie.
Automatisch
De hoogte van de lichtbundel wordt automatisch aangepast aan het aantal
passagiers en de hoeveelheid bagage in
de auto. Dit systeem zorg ervoor dat de
lichtbundel onder alle omstandigheden
correct is.
WAARSCHUWING
Als dit niet correct werkt terwijl uw
auto achterover helt als gevolg van
het aantal passagiers of de
lichtbundel in de hoogste of laagste
stand staat, we adviseren u het
systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Probeer de bedrading niet zelf te
controleren of vervangen.
Beladingstoestand Alleen bestuurderBestuurder +
voorpassagier
Alle zitplaatsen bezet
Alle zitplaatsen bezet +Maximaal toelaatbarebeladingBestuurder + Maximaaltoelaatbare belading Stand schakelaar
0 01 2 3
ODMECO2017
Page 256 of 729
4155
Kenmerken van uw auto
Adaptive Front Lighting System
(AFLS) (indien van toepassing)
Het Adaptive Front Lighting System
maakt gebruik van de stuurhoek en de
rijsnelheid om de koplampen verticaal en
horizontaal te verstellen om uw
gezichtsveld breed te houden. Zet de
schakelaar bij draaiende motor in de
stand AUTO. Het Adaptive Front Lighting
System werkt als de koplampen
branden. Zet de schakelaar in eenandere stand om het AFLS uit te
schakelen. Nadat het AFLS
uitgeschakeld is, worden de koplampen
niet langer meer in horizontale richting
versteld maar werkt de
koplamphoogteregeling nog steeds.Als het controlelampje AFLS brandt,
werkt het AFLS niet goed.
Breng uw auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet de motor uit en start de
motor weer. Als het controlelampje blijft
branden, adviseren we u het systeem telaten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
ODM042247
ODM056114