Page 49 of 377
331
Veiligheidsysteem van uw auto
C030103ABH
Monteren van een kinderzitje metbehulp van een systeem met
bevestigingsbanden (indien van toepassing)
De haakhouders voor het kinderzitje
bevinden zich de hoedenplank.
C030105ABK
Geschiktheid kinderzitje voor gebruik van de veiligheidsgordel
Gebruik kinderzitjes die officieel goedgekeurd zijn en die geschikt zijn voor uw
kinderen. Zie de volgende tabel voor het gebruik van kinderzitjes.
U : Geschikt voor de categorie "universele" zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
UF : Geschikt voor de categorie “universele” in de rijrichting geplaatste zitjes, goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsklasse
X : Zitpositie niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsklasse
Zitplaats
Leeftijdsgroep
0 : Tot 10 kg (0 - 9 maanden) X U
0+ : Tot 10 kg (0 - 2 jaar) X U
I : 9 kg tot 18 kg (9 m aanden - 4 jaar) X
U
II & III : 15 kg tot 36 kg (4 - 12 jaar) X U
VoorpassagierBuitenste achter
OBK039034
Page 50 of 377

Veiligheidsysteem van uw auto
32
3
1. Voer de band van het kinderzitje over
de rugleuning.
Voer bij voertuigen met verstelbare hoofdsteun de band onder de
hoofdsteun en tussen de stijlen van de
hoofdsteun door. Voer in andere
gevallen de band over de bovenkant
van de hoofdsteun.
2. Bevestig de band van het kinderzitje aan het bevestigingspunt en trek de
band strak om het zitje vast te zetten.
OBK039035WAARSCHUWING -
Bevestigingsband
Monteer niet meer dan één kinderzitje aan de
bevestigingspunten. Het extra
gewicht kan ertoe leiden dat de
bevestigingspunten of -banden
afbreken, wat ernstig letsel kan
veroorzaken.
WAARSCHUWING
Een kind kan bij een aanrijding ernstig letsel oplopen als het
kinderzitje niet goed gemonteerd is
of als het kind niet goed vastgezet
is in het kinderzitje. Volg altijd de
aanwijzingen van de fabrikant voor
de montage en het gebruik van het
zitje.WAARSCHUWING -
Controle van een kinderzitje
Controleer of het kinderzitje goed
vastzit door te proberen het in
verschillende richtingen te duwen
en te trekken. Een niet goed
gemonteerd kinderzitje kan
kantelen, verdraaien, overhellen of
losraken, waardoor ernstig letselkan ontstaan.
Page 51 of 377

333
Veiligheidsysteem van uw auto
C030104ABK
Monteren van een kinderzitje metbehulp van een ISOFIX-systeem en een systeem met
bevestigingsbanden (indien vantoepassing)
ISOFIX is een gestandaardiseerde
methode voor het monteren vankinderzitjes die een einde maakt aan het
vastmaken van kinderzitjes met de
standaard veiligheidsgordel. Hierdoor is
een veel veiligere en meer betrouwbare
bevestiging mogelijk en verloopt
bovendien het installeren een stuk
eenvoudiger en sneller. Een ISOfix-kinderzitje mag alleen
worden gebruikt als het specifiek is
goedgekeurd voor uw auto volgens deeisen die gesteld zijn in de Europese
norm ECE-R44.
Aan de onderzijde van de rugleuningen
achter zijn symbolen aangebracht. Deze
symbolen geven de bevestigingspunten
voor de baby- of kinderzitjes aan, indien
aanwezig.
WAARSCHUWING
-
Bevestigingspunten voor een kinderzitje
De bevestigingspunten zijn alleen berekend op de belasting
die er op wordt uigeoefend door
een juist gemonteerd kinderzitje.
Ze mogen in geen geval worden
gebruikt voor de bevestiging van
veiligheidsgordels voor
volwassenen of voor de
bevestiging van anderecomponenten in de auto.
De band biedt misschien onvoldoende bescherming als hijaan een ander dan het speciaal
hiervoor bedoelde
bevestigingspunt is gemonteerd.
OBK039036
Page 52 of 377

Veiligheidsysteem van uw auto
34
3
Aan elke zijde van de achterbank, achter
de zitting, bevinden zich twee ISOfix-
bevestigingspunten in combinatie met
een bevestigingspunt voor de bovenste
band op de hoedenplank. Tijdens hetinstalleren moet het zitje in de
bevestigingspunten worden vastgeklikt
(controleer of het zitje vastzit door eraan
te trekken!) en worden vastgezet met de
bovenste bevestigingsband op hetbijbehorende punt op de hoedenplank. Volg bij het installeren en gebruiken vaneen kinderzitje de installatiehandleiding
die bij het ISOFIX-zitje wordt geleverd.
WAARSCHUWING
Als een kinderzitje op de achterbank is geplaatst met
behulp van de ISOFIX-
bevestigingen, moeten alle
ongebruikte gordels op de
achterbank worden vastgemaakt
in de gordelsluitingen en moet de
gordel op de plaats van het
kinderzitje achter het zitje worden
vastgemaakt om ervoor te zorgen
dat de gordel buiten bereik van
het kind blijft. Bij losse gespen of
gordelsluitingen kan het kind in
het kinderzitje verstrikt raken enernstig letsel oplopen.
Plaats geen voorwerpen rond de onderste bevestigingspunten.
Controleer ook of de
veiligheidsgordel niet wordt
gehinderd door de onderste
bevestigingspunten.
WAARSCHUWING
Plaats het kinderzitje helemaal naar
achteren tegen de rugleuning met
de rugleuning rechtop.
OBK039037L
Onderste
bevestigingspunt
Aanduiding onderste bevestigingspunt
Page 53 of 377

335
Veiligheidsysteem van uw auto
Vastzetten van het kinderzitje:
1. Om het kinderzitje vast te zetten in hetISOFIX-bevestigingspunt dient u de
vergrendeling van het kinderzitje in het
ISOFIX-bevestigingspunt vast te
klikken. Controleer of een klikkend
geluid hoorbaar is.
2. Plaats de haak van de band in de haakhouder van het kinderzitje en trek
de band strak om het zitje vast te
zetten. (Zie de vorige bladzijde.)
WAARSCHUWING
Installeer geen kinderzitje in het midden van de achterbank met
behulp van de ISOFIX-
bevestigingen. De ISOFIX-
bevestigingen zijn alleen bedoeld
voor de buitenste zitplaatsen
links en rechts op de achterbank.Misbruik de ISOFIX-
bevestigingen niet door te
proberen een kinderzitje in het
midden van de achterbank temonteren.
Bij een ongeval zijn de ISOFIX-
bevestigingen voor een
kinderzitje dan mogelijk niet
sterk genoeg om het kinderzitjeop zijn plaats te houden in het
midden van de achterbank. De
bevestigingen kunnen danafbreken en ernstig letsel
veroorzaken.
(Vervolg)(Vervolg)
Monteer niet meer dan éénkinderzitje aan een van de
onderste bevestigingspunten.
Het extra gewicht kan ertoe
leiden dat de bevestigingspunten
of -banden afbreken, wat ernstig
letsel kan veroorzaken.
Bevestig het ISOFIX-kinderzitje of het voor ISOFIX geschikte
kinderzitje alleen aan de daarvoor
bestemde bevestigingspunten,
zoals aangegeven in deafbeelding.
Volg altijd de instructies voor installatie en gebruik van de
fabrikant van het kinderzitje.
OPMERKING
Zorg dat het materiaal van de
veiligheidsgordel achter tijdens hetplaatsen niet beschadigd wordt ofbekneld raakt tussen de ISOFIX-bevestigingen.
Page 54 of 377

Veiligheidsysteem van uw auto
36
3
IUF = Geschikt voor ISOFIX-bevestiging van naar voren gerichte, universele
voor deze gewichtsgroep goedgekeurde kinderzitjes.
X = ISOFIX bevestiging niet geschikt voor kinderzitje in deze
gewichtsgroep en/of deze grootteklasse.
* Zowel ISO/R2 als ISO/R3 kan alleen op de middelste tot voorste positievan de passagiersstoel geplaatst worden.
* Afmetingen en bevestigingspunten ISOfix-baby- of kinderzitje
A - ISO/F3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar voren gericht zit (hoogte 720 mm)
B - ISO/F2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar vorengericht
zit (hoogte 650 mm) B1 - ISO/F2X: Babyzitje (versie 2) waarbij het kind met het gezicht naar
voren gericht zit (hoogte 650 mm)
C - ISO/R3: Volledig baby-/kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht zit (hoogte 720 mm)
D - ISO/R2: Babyzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht zit
E - ISO/R1: Kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht zit
F - ISO/L1: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar links gericht ligt
G - ISO/L2: Reiswieg waarbij het kind met het gezicht naar rechtsgericht ligt
C030106ABK
Geschikte ISOFIX-bevestigingspunten voor een kinderzitje
Buitenste achter
(Passagierszijde)
Buitenste achter
(Bestuurderszijde)
Voorpassagier
Bevestiging
Afmetingen
Gewichtsgroep
Reiswieg
0: tot 10 kg
0+: tot 13 kg
I: 9 tot 18 kg Middelste achter
ISOFIX-posities in auto
F ISO/L1 - X X -
G ISO/L2 - X X - E ISO/R1 - X X -
E ISO/R1 - X X -
D ISO/R2 - X X -
C ISO/R3 - X X -
D ISO/R2 - X X -
C ISO/R3 - X X - B ISO/F2 - IUF IUF -
B1 ISO/F2X - IUF IUF - A ISO/F3 - X X -
Page 55 of 377
337
Veiligheidsysteem van uw auto
C040000ABK (1) Airbag bestuurder
(2) Airbag voorpassagier*(3) Zijairbag*
(4) Curtain airbag*
* indien van toepassing
AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM
WAARSCHUWING
Zelfs in auto’s uitgerust met
airbags, dienen u en uw passagiers
te allen tijde de aanwezige
veiligheidsgordels te dragen om de
kans op letsel of de ernst daarvan
bij een aanrijding of bij het over de
kop slaan van de auto te beperken.
OBK039019
❇
Het aantal daadwerkelijke airbags kan afwijken van de afbeelding.
Page 56 of 377

Veiligheidsysteem van uw auto
38
3
C040900AEN
Werking van airbagsysteem
De airbags kunnen alleen worden
geactiveerd als het contact in stand ON
of START staat.
De airbags worden bij zwaardere aanrijdingen van voren of opzij (indien
zijairbags en/of curtain airbags
aanwezig zijn) onmiddellijk geactiveerd
om de inzittenden te beschermentegen letsel.
Er is geen bepaalde snelheid waarbij de airbags worden geactiveerd.
Of de airbags worden geactiveerd,
hangt voornamelijk af van de kracht en
de richting van de aanrijding. Deze
twee factoren bepalen of de sensoren
een elektronisch activeringssignaal
uitzenden.
Of de airbags al dan niet opgeblazen worden, is afhankelijk van een aantal
factoren, zoals de rijsnelheid, de hoek
van de aanrijding, de massa en de
stijfheid van de bij de aanrijding
betrokken auto's of objecten. Ook
andere factoren kunnen een rol spelen. De airbags vóór worden direct volledig
opgeblazen, waarna ze meteen weer leeglopen.
Het is vrijwel onmogelijk om tijdens
een ongeval waar te nemen dat de
airbags opgeblazen worden. Het is
aannemelijker dat u de leeggelopen
airbags na de aanrijding uit hetstuurwiel of het dashboard ziethangen.
Om bij een zware aanrijding bescherming te bieden, moeten de
airbags snel opgeblazen worden. De
snelheid waarmee de airbag
opgeblazen wordt is het gevolg van de
extreem korte tijd waarbinnen een
aanrijding plaatsvindt en de noodzaakom de airbag tussen de inzittende en
de delen van de auto te krijgen voordat
de inzittende in contact komt met delen
van de auto. De snelheid waarmee de
airbags worden opgeblazen, beperkt
de kans op ernstig letsel bij een zware
aanrijding en vormt daarom een
belangrijk deel van het ontwerp van de
airbags.
Het opblazen van een airbag kan
echter ook letsel zoals schaafwonden,
blauwe plekken en botbreuken, en
soms nog ernstiger letsel veroorzaken
omdat de snelheid waarmee de
airbags worden opgeblazen wordt tot
gevolg heeft dat de airbags met veel
kracht uitzetten. Er zijn zelfs omstandigheden
waaronder het contact met de
airbag in het stuurwiel tot ernstig
letsel kan leiden, vooral wanneer de
inzittende te dicht op het stuurwielzit.
WAARSCHUWING
Om ernstig letsel te voorkomen, moet de bestuurder altijd zo ver
mogelijk van het stuurwielafzitten (ten minste 250 mm (10
inch)). De voorpassagier moet de
stoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren schuiven en helemaal
achterin de stoel gaan zitten.
De airbags worden bij een aanrijding onmiddellijk
geactiveerd en door de grote
kracht waarmee dit gebeurt,
kunnen de passagiers ernstig
gewond raken als ze te dicht bij
de airbag zitten.
Het activeren van de airbags kan letsel veroorzaken zoals
schaafwonden, verwondingen als
gevolg van gebroken brillen en
brandwonden die het gevolg zijn
van de explosieve lading van de
airbags.