Page 137 of 377

Kenmerken van uw auto
62
4
D170200AEN
Gevallen waarin de parkeerhulp niet werkt
De parkeerhulp werkt mogelijk niet
goed in de volgende gevallen:
1. Er zit ijs op de sensor. (Het systeem
werkt weer normaal zodra het ijs
gesmolten is.)
2. Er zit vuil, zoals sneeuw of water, of een andere substantie op de sensor.
(De sensor werkt weer normaal zodra
deze vrij is gemaakt.)
3. Bij het rijden op oneffen wegen en op hellingen.
4. Als bepaalde hoogfrequente geluiden, zoals claxons, motorfietsmotoren,
luchtremmen van vrachtwagens, enz.
binnen het bereik van de sensor
aanwezig zijn.
5. Bij zware regenval of opspattend water.
6. Bij de aanwezigheid van afstandsbedieningen of mobiele
telefoons binnen het bereik van de
sensor.
7. Als de sensor bedekt is met sneeuw.
8. Aanhanger, rijden met. Het sensorbereik kan in de volgende
gevallen afnemen:
1. Er zit vuil zoals sneeuw of water op de
sensor. (De sensor werkt weer
normaal zodra deze vrij is gemaakt.)
2. Bij extreem hoge of lage buitentemperaturen.
De volgende voorwerpen worden
mogelijk niet opgemerkt door desensoren:
1. Smalle voorwerpen als touwen, kettingen enz.
2. Voorwerpen die de hoogfrequente signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige
materialen en sneeuw.
3. Bij voorwerpen lager dan 1 meter en smaller dan 14 cm. D170300AEN
Waarschuwingen parkeerhulp
Het waarschuwingssignaal klinkt
mogelijk niet regelmatig als het
voorwerp achter de auto beweegt of
een grillige vorm heeft.
De correcte werking van de parkeerhulp kan verstoord raken als de
bumperhoogte of de inbouwpositie van
de sensoren is gewijzigd of als de
bumper of sensor beschadigd is.
Achteraf gemonteerde accessoires
kunnen het bereik van de sensoren
beïnvloeden.
Voorwerpen die kleiner zijn dan 40 cm worden mogelijk niet of niet goed
geregistreerd. Wees alert.
Als de sensor bedekt is met sneeuw, vuil of water werkt deze mogelijk niet
goed totdat deze weer schoon endroog is gemaakt met een zachtedoek.
Druk of sla niet op de sensor en voorkom dat er krassen op de sensor
komen. De sensor kan beschadigd
raken.
Page 138 of 377

463
Kenmerken van uw auto
✽✽AANWIJZING
Het systeem werkt alleen in het gebied
waar de parkeersensoren zijn geplaatst.Bovendien worden kleine of smallevoorwerpen als palen, of voorwerpen
die zich tussen de verschillende sensoren
bevinden mogelijk niet door de sensoren
geregistreerd.Kijk tijdens het achteruitrijden altijd
waar u rijdt.
Informeer bestuurders die onbekend
zijn met de auto over de mogelijkhedenen beperkingen van het systeem.D170400ABK
Zelfdiagnose
Als u geen waarschuwingsgeluid hoort of
als de zoemer met tussenpozen klinkt als
u de stand R inschakelt, kan dit duiden op
een storing in de parkeerhulp. Laat in dat
geval uw auto zo snel mogelijk
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
WAARSCHUWING
Wees extra voorzichtig als u dicht
langs voorwerpen of personen, in
het bijzonder kinderen, rijdt. Houd
er rekening mee dat sommige
voorwerpen mogelijk niet door de
sensoren worden geregistreerd.
Controleer altijd met eigen ogen ofde weg vrij is.
WAARSCHUWING
Schade aan de auto en persoonlijk
letsel, ontstaan vanwege het
onjuist functioneren van de
parkeerhulp, vallen niet onder de
garantie. Rijd altijd veilig en
voorzichtig.
Page 139 of 377

Kenmerken van uw auto
64
4
D180000AUN
De alarmknipperlichten moeten worden
gebruikt als u door omstandigheden
gedwongen bent de auto op een
gevaarlijke plaats tot stilstand te
brengen. Zet, als u de auto innoodsituaties tot stilstand moet brengen,
de auto zo ver mogelijk naast de rijbaan.
De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld door de schakelaar voor de
alarmknipperlichten in te drukken.
Hierdoor gaan alle richtingaanwijzers
tegelijk knipperen. De
alarmknipperlichten werken ook als desleutel niet in het contactslot zit.
Druk nogmaals op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten om ze uit te
schakelen. D190100ABH
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt. Het systeem schakelt
automatisch de parkeerlichten uit
wanneer de contactsleutel verwijderd
wordt of wanneer het portier aan
bestuurderszijde wordt geopend.
De parkeerlichten worden automatisch uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg geparkeerd
wordt.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de contactsleutel is
verwijderd:
1) Open het portier aan
bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten UIT en AAN met de lichtschakelaar op de
stuurkolom. Follow me home koplampen
(indien van toepassing)
Als u het contact in de stand ACC of OFF
zet met ingeschakelde koplampen,
blijven de koplampen gedurende
ongeveer 20 minuten branden. De
koplampen worden echter 30 seconden
nadat het bestuurdersportier is geopend
of gesloten uitgeschakeld.
De koplampen kunnen worden
uitgeschakeld door tweemaal op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening (of Smart Key) te
drukken of door de lichtschakelaar in de
stand UIT te zetten.
Neem voor het uit- of inschakelen van
deze functie contact op met een officiële
Hyundai-dealer.
ALARMKNIPPERLICHTEN
OBK049044
VERLICHTING
OPMERKING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het bestuurdersportier verlaat, werkt deenergiebesparingsfunctie niet en doven de follow me home-
koplampen niet automatisch. Hierdoor kan de accu ontladenraken. Schakel in dit geval delampen uit voordat u het voertuig
verlaat.
Page 140 of 377

465
Kenmerken van uw auto
Welkomstfunctie koplampen
(indien van toepassing)
Als u waneer de koplampen zijn
ingeschakeld of in de stand AUTO staan
en alle portieren (en de achterklep) zijn
gesloten op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening (of de Smart Key)
drukt, gaat het parkeerlicht gedurende
ongeveer 15 seconden branden. Als u op
de vergrendel- of ontgrendeltoets van de
afstandsbediening (of de Smart Key)
drukt, dooft het parkeerlicht direct.D190400AUN
Bediening verlichting
De lichtschakelaar heeft een stand voor
het dimlicht en het parkeerlicht.
Draai, om de verlichting te bedienen, de
knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen: (1) Stand O / OFF
(2) Stand parkeerlicht(3) Stand dimlicht
(4) Stand automatische verlichting(indien van toepassing) D190401ABH
Stand parkeerlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand
parkeerlicht staat (1e stand), branden de
achterlichten, de kenteken
-plaatverlichting. de dashboardverlichting
en het controlelampje van het achterlicht,
(indien van toepassing)
OBK049046N
OAM049041
Type B Type A
OBK049045N
OBK049045
Type B Type A
Page 141 of 377

Kenmerken van uw auto
66
4
D190402AEN
Stand dimlicht ( )
Als de lichtschakelaar in de stand dimlicht staat (2e stand), gaan de
koplampen, de achterlichten, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting branden.
✽✽
AANWIJZING
Om de verlichting in te kunnen schakelen moet het contact in stand ON staan.
D190403AUN
Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de achterlichten en
koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
OBK049047N
OAM049042
Type B Type A
OBK049048
Type B Type A
OBK049048N
OPMERKING
Bedek de sensor (1) op het
dashboard nooit, zodat eenoptimale werking van de automatische verlichtinggegarandeerd blijft.
Reinig de sensor niet met een ruitenreiniger. Deze laat eendunne laag achter op de sensor,waardoor deze niet meer goed
werkt.
Als de voorruit van uw auto getint glas heeft of is voorzien van eenmetaalhoudende coating,functioneert het automatische
verlichtingssysteem mogelijk nietgoed.
Page 142 of 377
467
Kenmerken van uw auto
D190500AUN
Grootlicht
Druk de combischakelaar van u af om
het grootlicht in te schakelen. Trek de
schakelaar naar u toe om het dimlicht in
te schakelen.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt, dient u de verlichting niet
gedurende langere tijd te laten branden
terwijl de motor niet draait.Trek de combischakelaar naar u toe om
een lichtsignaal te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie (dimlicht). De verlichting hoeft niet
ingeschakeld te zijn om een lichtsignaal
te kunnen geven.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
er andere voertuigen in de buurt
zijn. Het gebruik van grootlicht kan
het zicht van de andere
bestuurders belemmeren.
OBK049050N
OAM049044
Type B Type A
OBK049049N
OAM049043
Type B Type A
Page 143 of 377

Kenmerken van uw auto
68
4
D190600AUN
Richtingaanwijzers
Om de richtingaanwijzers te laten
werken, moet het contact in stand ON
staan. Beweeg de combischakelaaromhoog of omlaag (A) om de
richtingaanwijzers in te schakelen. De groene, pijlvormige controlelampjes
op het instrumentenpaneel geven aan
welke richtingaanwijzer in werking is.
Na het nemen van de bocht, wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Zet de combischakelaar handmatig terugin de middenstand als de
richtingaanwijzers na een bocht blijvenknipperen.
Beweeg de combischakelaar gedeeltelijk
naar beneden of naar boven en houd
hem vast (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. Als u de
combischakelaar loslaat, keert deze
weer terug naar zijn oorspronkelijke
positie.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.✽✽
AANWIJZING
Als de richtingaanwijzer abnormaal snel of langzaam knippert, duidt dit opeen kapotte lamp of een slecht contact in
het circuit van de richtingaanwijzers.
D190700ABH Mistlampen vóór
(indien van toepassing)
De mistlampen dienen voor een beter
zicht en ter voorkoming van ongevallen
onder omstandigheden waarbij het zicht
sterk verminderd wordt door mist, regen,
sneeuwval enz. Zet de schakelaarmistlampen vóór (1) in stand ON om de
mistlampen in te schakelen. Dit is alleen
mogelijk als het dimlicht is ingeschakeld.
Zet de schakelaar in stand OFF om de
mistlampen uit te schakelen.
OBK049051N
OAM049045
Type B
Type A
OBK049052N
OAM049046
Type B Type A
Page 144 of 377
469
Kenmerken van uw auto
D190800AHM
Mistachterlicht
(indien van toepassing)
Schakel de koplampen in met de
combischakelaar en druk de schakelaar
van het mistachterlicht in om het
mistachterlicht in te schakelen (het
controlelampje in de schakelaar gaat
branden).
De mistachterlichten gaan branden als
de schakelaar van het mistachterlicht
wordt ingedrukt nadat de schakelaar van
de mistlampen vóór is ingeschakeld en
de combischakelaar in de stand
parkeerlicht is gezet. (indien vantoepassing)Druk nogmaals op de schakelaar of zet
de verlichting uit om het mistachterlicht
uit te schakelen.
✽✽
AANWIJZING
Het contact moet in stand ON staan om
de schakelaar van het mistachterlicht inte schakelen.
OPMERKING
De mistlampen verbruiken zeer veel stroom. Gebruik de mistlampen
alleen bij slecht zicht om tevoorkomen dat de laadstroomvolledig wordt gebruikt door de mistlampen en de accu leegraakt.
OBK049119L