Page 201 of 282

Voorkom contact tussen de
zeer corrosieve vloeistof en
de lak. Als remvloeistof
wordt gemorst, moet de lak
onmiddellijk met water worden afge-
spoeld.
200
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Wees bij het openen van de dop bijzon-
der voorzichtig zodat er geen vuil in het
reservoir kan komen.
Gebruik voor het bijvullen altijd een
trechter met een ingebouwde filterzeef
van ten minste 0,12 mm.
BELANGRIJKDe remvloeistof is hygro-
scopisch (trekt water aan). Als de auto
overwegend wordt gebruikt in gebieden
met een hoge luchtvochtigheid, dan moet
de vloeistof vaker worden vervangen dan
in het “Onderhoudsschema” staat aangege-
ven.
fig. 9F0N0107m
Rijd niet met een leeg rui-
tensproeierreservoir: de rui-
tensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een optimaal zicht.
ATTENTIE
Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar.
In de motorruimte bevinden zich
warme onderdelen die bij contact
de vloeistof kunnen doen ontbran-
den.
ATTENTIE
VLOEISTOF VOOR RUITEN-
SPROEIERS VOOR/ACHTER EN
KOPLAMPSPROEIERS fig. 8
Verwijder de dop Aen vul vloeistof bij.
Gebruik een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC35in
de volgende mengverhouding:
30% TUTELA PROFESSIONAL
SC35en 70% water in de zomer.
50% TUTELA PROFESSIONAL
SC35en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder –20°C, TUTE-
LA PROFESSIONAL SC35onver-
dund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de
vloeistof in het reservoir.
fig. 8F0N0105m
REMVLOEISTOF fig. 9
Draai de dop Alos: controleer of het
remvloeistofniveau nog op het maximum
niveau staat.
Het niveau mag nooit het MAX-merkte-
ken overschrijden.
Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan
raden wij u aan de remvloeistof te ge-
bruiken die staat vermeld in de tabel
“Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
OPMERKING Maak de dop van het re-
servoir Aen het omringende oppervlak
zorgvuldig schoon.
Page 202 of 282

201
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
De remvloeistof is giftig en
zeer corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt gemorst,
moeten de betreffende delen
onmiddellijk worden gewassen met
water en neutrale zeep en daarna
met veel water worden afgespoeld.
Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
ATTENTIE
Het symbool πop het re-
servoir geeft aan dat synthe-
tische remvloeistof en geen minerale
vloeistof moet worden gebruikt. Het
gebruik van minerale vloeistoffen
moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem
door deze vloeistoffen worden be-
schadigd.
ATTENTIEAls het vloeistofniveau lager is dan voor-
geschreven, vul dan bij met een van de
producten uit de tabel “Vloeistoffen en
smeermiddelen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”. Vul als volgt bij:
❒Start de motor en wacht tot het
niveau van de vloeistof in het reser-
voir stabiliseert.
❒Draai bij draaiende motor het stuur-
wiel een aantal malen naar uiterst
rechts en uiterst links.
❒Vul olie bij, totdat het niveau nabij
het MAX-merkteken staat en mon-
teer de dop.
fig. 10F0N0109m
Voorkom dat de olie van de
stuurbekrachtiging in con-
tact komt met warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlambaar.
ATTENTIE
Houd bij draaiende motor
het stuurwiel niet langer dan
8 seconden aaneengesloten
tegen het einde van de slag
gedraaid; dit veroorzaakt geluid en
het systeem kan beschadigd worden.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is zeer
laag; als na het bijvullen de
olie binnen korte tijd weer
moet worden bijgevuld, moet het sys-
teem door de Fiat-dealer op eventu-
ele lekkage worden gecontroleerd.
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING fig. 10
Controleer of de olie van de stuurbekrach-
tiging nog op het maximale niveau staat. De
controle moet worden uitgevoerd als de
auto op een vlakke ondergrond staat en bij
een stilstaande koude motor. Controleer
of het niveau nabij het MAX-merkteken
op de peilstok staat. De peilstok is vast met
de dop van het reservoir verbonden
(gebruik voor de controle bij een koude
motor het aangegeven niveau op de zijde
20 °C van de peilstok).
LUCHTFILTER
Laat het luchtfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
LUCHTFILTER – STOFFIGE
WEGEN (indien aanwezig)
Het speciale luchtfilter voor een stoffige
omgeving heeft een optische sensor die
aangeeft wanneer het filter verstopt is
A-fig. 11. Daarom moet de sensor
regelmatig worden gecontroleerd (zie
het “Onderhoudsschema” in het hoofd-
stuk “Onderhoud en zorg”).
Page 203 of 282

202
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Dit filter is speciaal voor uitvoeringen
die overwegend over stoffige wegen rij-
den; het is daarom raadzaam het filter
door de Fiat-dealer te laten vervangen.
POLLENFILTER
Laat het pollenfilter vervangen door de
Fiat-dealer.
ACCU
De accu van de auto is “onderhouds-
arm”: onder normale omstandigheden
hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te
worden met gedestilleerd water.
De accu is in de cabine achter de peda-
len geplaatst. De accu is bereikbaar
nadat het beschermdeksel is verwijderd.
Het is raadzaam de accu door de Fiat-
dealer te laten controleren/vervangen.
ACCULADING CONTROLEREN
fig. 12
De acculading kan gecontroleerd wor-
den door de kleur van de optische
meter A(indien aanwezig) op het dek-
sel van de accu te controleren.
Als de accu niet voorzien is van een con-
trole-instrument voor de acculading en
het elektrolytniveau (optische hydrome-
ter), mogen de controlewerkzaamheden
De vloeistof in de accu is
giftig en corrosief. Voorkom
contact met de huid en de ogen.
Houd open vuur en vonkvormende
apparaten verwijderd van de accu:
brand- en ontploffingsgevaar.
ATTENTIE
Als de accu werkt met een
zeer laag vloeistofniveau,
ontstaat onherstelbare schade aan
de accu en kan de accu openbar-
sten.
ATTENTIE
uitsluitend door deskundig personeel
worden uitgevoerd.
Om de acculading te controleren, moet
u de twee schroeven losdraaien en het
deksel openen. Sluit na het controleren
van de acculading, het deksel zorgvuldig,
waarbij afknellingen en kortsluiting moe-
ten worden voorkomen.
Zie de volgende tabel.
fig. 11F0N0253m
fig. 11aF0N0254m
Als het filter vol is, dan springt de indi-
cator B-fig. 11ain de rode stand, ook
bij uitgeschakelde motor. Om de wer-
king van de sensor te herstellen, moet
het filterelement worden gereinigd of
vervangen zoals bij normale luchtfilters;
druk vervolgens op de knop C-fig. 11a
om de indicator te resetten.
ATTENTIE Reinig het filter d.m.v. pers-
lucht, gebruik geen water of schoon-
maakvloeistoffen.
Page 204 of 282

Helderwitte kleurElektrolyt bijvullen Wendt u tot deFiat-dealer
Donkere kleurAccu niet voldoende opgeladen Accu opladen
zonder groen (het is raadzaam dit
middenstukdoor Fiat-dealer te
laten uitvoeren)
Donkere kleur met Niveau elektrolyt en Geen enkele handeling
groen middenstuk acculading voldoende
203
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
BELANGRIJKWij raden u aan de
acculading voor het begin van de winter
te controleren, om de mogelijkheid van
bevriezing van het elektrolyt te voorko-
men. Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajecten
wordt gebruikt, of als accessoires zijn
gemonteerd die permanent, ook bij uit-
geschakeld contact, stroom verbruiken.
Dit geldt in het bijzonder voor achteraf
aangebrachte accessoires.BELANGRIJKAls een tachograaf in de
auto geïnstalleerd is en de auto 5 dagen
niet wordt gebruikt, is het raadzaam de
minpool van de accu los te koppelen om
te acculading te behouden.
fig. 12F0N0110m
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een
originele accu met dezelfde specificaties
worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, vervallen
de onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu
dient u zich strikt te houden aan de aan-
wijzingen van de fabrikant van de accu.Onoordeelkundige montage
van elektrische en elektroni-
sche apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de
auto. Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren (diefstal-
alarm, mobiele telefoon enz.), wendt u
dan tot de Fiat-dealer. Deze kan u de
meest geschikte installaties aanraden en
controleren of het noodzakelijk is een
accu met een grotere capaciteit te mon-
teren.
Accu’s bevatten zeer schade-
lijke stoffen voor het milieu.
Het is raadzaam om de accu
door de Fiat-dealer te laten
vervangen. De dealer beschikt over
de uitrusting voor het op milieuvrien-
delijke wijze en conform de wettelijke
bepalingen afvoeren van de accu.
Als u de auto langere tijd
stalt in extreem koude
omstandigheden moet, om bevrie-
zing te voorkomen, de accu worden
verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard.
ATTENTIE
Page 205 of 282

204
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
❒voorkom zoveel mogelijk het
gebruik van stroomverbruikers als
de motor uitstaat (autoradio, waar-
schuwingsknipperlichten enz.);
❒maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie van de auto
worden uitgevoerd, eerst de klem
van de minpool van de accu los;
❒de klemmen moeten altijd goed zijn
bevestigd.
BELANGRIJKEen accu die gedurende
langere tijd minder dan 50% geladen is
(optische meter donker zonder groen
middenstuk), raakt door sulfatering
beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit
en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor
bevriezing (reeds bij temperaturen van
circa –10°C). Als u de auto langere tijd
niet gebruikt, zie dan “Auto langere tijd
stallen” in het hoofdstuk “Starten en rij-
den”. PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE ACCU
TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te
voorkomen en de levensduur te verlen-
gen, dient u de volgende aanwijzingen
nauwkeurig op te volgen:
❒wanneer u de auto parkeert, contro-
leer dan of de portieren, deuren en
de motorkap goed gesloten zijn.
Hiermee wordt voorkomen dat de
interieurverlichting blijft branden;
❒schakel de interieurverlichting uit: de
auto is in ieder geval uitgerust met
een systeem voor automatische uit-
schakeling van de interieurverlich-
ting;
Bij werkzaamheden aan de
accu of in de buurt van de
accu, moet u uw ogen altijd
beschermen met een speciale bril.
ATTENTIEAls u na aanschaf van uw auto accessoi-
res wilt monteren die constante voeding
nodig hebben (diefstalalarm enz.), of
accessoires die de elektrische installatie
zwaar belasten, raden wij u aan contact
op te nemen met de Fiat-dealer. Deze
kan u de meest geschikte installaties uit
het Fiat Lineacccessori-programma aan-
raden en controleren of de elektrische
installatie van de auto geschikt is voor
het extra stroomverbruik of dat het
noodzakelijk is een accu met een grote-
re capaciteit te monteren.
Enkele van deze stroomverbruikers blij-
ven continu stroom verbruiken ook bij
een uitgezette motor, waardoor de accu
geleidelijk ontlaadt.
Page 206 of 282

205
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het
noodreservewiel, moet regelmatig, om
de twee weken en voor een lange rit,
worden gecontroleerd: de bandenspan-
ning moet bij koude banden worden
gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspan-
ning toe; zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf “Wielen” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroor-
zaakt een onregelmatige slijtage van de
banden fig. 13:
Ajuiste spanning: gelijkmatige slijtage
van het loopvlak.
Bte lage spanning: te grote slijtage aan
de zijkanten van het loopvlak.
Cte hoge spanning: te grote slijtage in
het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als
de profieldiepte van het loopvlak minder
is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan
de bepalingen van het land waarin u rijdt.
fig. 13F0N0111m
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
❒Voorkom bruusk remmen, met spin-
nende wielen optrekken, harde con-
tacten tussen banden en stoepran-
den, kuilen en andere obstakels. Het
langdurig rijden op een slecht weg-
dek kan de banden beschadigen;
❒controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen en bulten of
slijtplekken op het loopvlak. Als u
deze gebreken constateert, wendt u
dan tot de Fiat-dealer;
❒rijd nooit met een te zwaar beladen
auto: hierdoor kunnen de banden en
de velgen ernstig beschadigd wor-
den;
❒stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting
te voorkomen;
❒banden verouderen, ook als zij wei-
nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes
in het loopvlak en op de wangen
geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten
dan ook door een specialist worden
gecontroleerd. Dit geldt in het bij-
zonder voor het noodreservewiel;
❒monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbe-
kend is;
❒bij de montage van een nieuwe band
moet ook het ventiel vernieuwd wor-
den;
❒om een gelijke slijtage van de banden
op de vooras en de achteras te ver-
krijgen, is het raadzaam de banden om
de 10.000 / 15.000 km van as te ver-
wisselen. Hierbij moeten de banden
aan dezelfde zijde van de auto gemon-
teerd blijven, zodat een omkering van
de draairichting wordt voorkomen.
Bedenk dat ook de weglig-
ging afhankelijk is van een
juiste bandenspanning.
ATTENTIE
Page 207 of 282

206
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon
met een schoonmaakmiddel; wij raden
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber
vervormd of versleten is. Het verdient
aanbeveling ten minste één maal per jaar
de wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatrege-
len is het mogelijk beschadigingen van
het rubber te voorkomen:
❒wanneer de temperatuur onder 0°C
is gedaald, moet gecontroleerd wor-
den of er geen ijs tussen wisserblad
en ruit zit. Maak de wissers zo nodig
vrij met een anti-vriesmiddel;
❒verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de ruit: om de wisserbladen
te beschermen en oververhitting van de
ruitenwissermotor te voorkomen;
❒schakel de ruitenwissers niet in op
een droge ruit.
Rijden met versleten ruiten-
wisserbladen is gevaarlijk,
omdat hierdoor het zicht onder
slechte atmosferische omstandighe-
den aanzienlijk wordt beperkt.
ATTENTIE
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het rem-
en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de
voorschriften van het “Onderhouds-
schema” in dit hoofdstuk aan.
Ozon, hoge temperaturen en het gedu-
rende langere tijd ontbreken van vloei-
stof in een systeem zorgen ervoor dat
de slangen uitdrogen en scheuren, waar-
door het betreffende systeem kan gaan
lekken. Daarom is zorgvuldige controle
noodzakelijk.Door een te lage banden-
spanning wordt de band te
heet, waardoor er onherstelbare
inwendige schade aan de band kan
ontstaan.
ATTENTIE
Verwissel de banden niet
kruiselings, waarbij de ban-
den van de rechterzijde aan de lin-
kerzijde en omgekeerd worden
gemonteerd.
ATTENTIE
Voer bij lichtmetalen velgen
geen spuitwerkzaamheden
uit die een temperatuur vereisen
boven 150°C. De mechanische
eigenschappen van de wielen kun-
nen hierdoor in gevaar worden
gebracht.
ATTENTIE
Page 208 of 282

207
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
Ruitenwisserbladen vervangen fig. 14
Ga als volgt te werk:
❒til de wisserarm Avan de voorruit
en plaats het wisserblad onder een
hoek van 90° ten opzichte van de
arm;
❒verwijder het geklemde wisserblad B
van de arm A;
❒monteer het nieuwe wisserblad en
controleer of het geborgd is.
fig. 14F0N0137m
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 15
Als de ruitensproeiers niet werken, con-
troleer dan eerst het niveau in het rui-
tensproeiertankje (zie de paragraaf
“Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruiten-
sproeiermonden niet verstopt zijn. Deze
kunnen zonodig met een speld worden
doorgeprikt.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u
richten door de sproeiermonden af te
stellen met behulp van een platte
schroevendraaier.
De stralen moeten op ongeveer
1/3van
de bovenkant van de ruit worden
gericht.
fig. 15F0N0112m
KOPLAMPSPROEIERS
Controleer regelmatig of de koplamp-
sproeiers schoon en in goede staat zijn.
De koplampsproeiers werken automa-
tisch als het dimlicht brandt en de rui-
tensproeiers worden ingeschakeld.