Page 105 of 282

INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESP wordt automatisch ingeschakeld
als de motor wordt gestart en kan niet
worden uitgeschakeld.
STORINGSMELDINGEN
Bij een storing in het ESP wordt het sys-
teem automatisch uitgeschakeld en gaat
het lampje áop het instrumentenpaneel
continu branden en verschijnt er een be-
richt op het multifunctionele display (in-
dien aanwezig) (zie het hoofdstuk “Lamp-
jes en berichten”) . Bovendien gaat ook
het lampje in de ASR-knop branden.
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
De prestaties van het ESP-
systeem mogen de bestuur-
der er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast aan
het wegdek, het zicht en het verkeer.
De verantwoordelijkheid voor de ver-
keersveiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
ATTENTIE
104
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit in het ESP geïntegreerde systeem helpt
bij het wegrijden op een helling.
Het systeem schakelt automatisch in als:
❒omhoog: de auto stilstaat op een hel-
ling van meer dan 5% met draaiende
motor, ingetrapt rem- en koppelings-
pedaal en versnellingsbak in vrij of als
een andere versnelling dan de achter-
uit is ingeschakeld.
❒omlaag: de auto stilstaat op een helling
van meer dan 5% met draaiende mo-
tor, ingetrapt rem- en koppelingspe-
daal en als de achteruit is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleen-
heid van het ESP ervoor dat de wielen ge-
remd blijven, totdat het noodzakelijke mo-
torkoppel is bereikt om weg te rijden (of
maximaal 2 seconden), zodat u meer tijd
heeft om uw rechter voet van het rem-
pedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na 2 seconden niet bent weggere-
den, schakelt het systeem automatisch uit
en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd.
Tijdens deze fase kunt u een typisch geluid
horen. Dit geluid betekent dat de auto
ieder moment in beweging kan komen.Storingsmeldingen
Bij een storing in het systeem brandt het
waarschuwingslampje
á(zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is
geen handrem; verlaat dus nooit de auto
zonder de handrem aan te trekken, de
motor uit te zetten en de eerste versnel-
ling in te schakelen.
Voor de juiste werking van
het ESP- en ASR-systeem is
het noodzakelijk dat de banden van
alle wielen van hetzelfde merk en ty-
pe zijn. De banden moeten in per-
fecte conditie zijn en de voorge-
schreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
Page 106 of 282

105
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
MSR-systeem (regeling van
motorremwerking)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in het
ASR-systeem, verhoogt bij bruusk terug-
schakelen het motorkoppel, zodat over-
matige vertraging van de aangedreven wie-
len wordt voorkomen. Dit heeft vooral
voordelen op een wegdek met weinig grip,
waarop de stabiliteit van de auto snel ver-
loren kan gaan.
In-/uitschakelingvan het systeem
fig. 126
Het ASR-systeem schakelt automatisch in
als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan de ASR worden uit-
geschakeld en vervolgens weer worden in-
geschakeld door de schakelaar Aop het
schakelaarpaneel op het dashboard in te
drukken fig. 126. Als het systeem wordt uitgeschakeld, gaat
het lampje op de schakelaar branden en
verschijnt er op het multifunctionele dis-
play een bericht (indien aanwezig).
Op uitvoeringen met alleen een ARS-sys-
teem, blijft bij uitschakeling (ASR OFF) het
lampje Valtijd branden.
Als het ASR-systeem tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, schakelt het auto-
matisch weer in als de auto opnieuw
wordt gestart.
Schakel het ASR-systeem uit als u met
sneeuwkettingen rijdt: onder deze om-
standigheden levert het doorslaan van de
aangedreven wielen juist meer trekkracht
op.
Voor de juiste werking van
het ESP- en ASR-systeem is
het noodzakelijk dat de banden van
alle wielen van hetzelfde merk en ty-
pe zijn. De banden moeten in per-
fecte conditie zijn en de voorge-
schreven afmetingen hebben.
ATTENTIE
fig. 126F0N0077m
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulator)
Het ASR-systeem controleert de trek-
kracht van de auto en grijpt automatisch
in als een of beide aangedreven wielen
dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het door-
slippen, worden er twee verschillende re-
gelsystemen geactiveerd:
❒als beide aangedreven wielen doorslip-
pen, vermindert de ASR het motor-
vermogen;
❒als slechts een aangedreven wiel door-
slipt, zorgt het ASR-systeem ervoor
dat het wiel automatisch wordt afge-
remd.
Het ASR-systeem is vooral nuttig onder
de volgende omstandigheden:
❒doorslippen van het binnenste wiel in
bochten, door verandering van de
wielbelasting of door te felle accelera-
tie;
❒te hoog vermogen naar de wielen, ook
in samenhang met de condities van het
wegdek;
❒acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
❒verlies van grip op natte weggedeelten
(aquaplaning).
Page 107 of 282

106
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De prestaties van het sys-
teem mogen de bestuurder
er niet toe verleiden onnodige en on-
verantwoorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast aan
het wegdek, het zicht en het verkeer.
De verantwoordelijkheid voor de ver-
keersveiligheid ligt altijd en overal bij
de bestuurder van de auto.
ATTENTIE
Voor de juiste werking van het ASR-sys-
teem is het noodzakelijk dat de banden
van alle wielen van hetzelfde merk en ty-
pe zijn. De banden moeten in perfecte
conditie zijn en de voorgeschreven afme-
tingen hebben.
STORINGSMELDINGEN
Bij een storing in de ASR wordt het sys-
teem automatisch uitgeschakeld en gaat
het lampje áop het instrumentenpaneel
continu branden en verschijnt er een be-
richt op het multifunctionele display (in-
dien aanwezig) (zie het hoofdstuk “Lamp-
jes en berichten”) . Bovendien gaat ook
het lampje in de ASR-knop branden.
Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) kan een doorlopende
diagnose worden uitgevoerd op die com-
ponenten op de auto die van invloed zijn
op de emissie.
Bovendien meldt het systeem, door het
branden van het lampje
Uop het instru-
mentenpaneel en het verschijnen van een
bericht op het multifunctionele display (in-
dien aanwezig - zie hoofdstuk “Lampjes en
berichten”) dat de betreffende compo-
nenten defect zijn.
Het doel is:
❒de werking van het systeem contro-
leren;
❒signaleren wanneer door een storing
de emissies boven de wettelijk vast-
gestelde drempelwaarde uitkomen;
❒signaleren wanneer het noodzakelijk
is defecte componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een
diagnosestekker die het mogelijk maakt,
na het aansluiten van speciale apparatuur,
de door de regeleenheid opgeslagen sto-
ringscodes en de specifieke parameters
voor de diagnose en werking van de mo-
tor te lezen. Deze controle kan ook wor-
den uitgevoerd door de verkeerspolitie.BELANGRIJK Na het verhelpen van de
storing moet de Fiat-dealer voor een com-
plete controle van het systeem, tests uit-
voeren op een testbank en, zo nodig, een
proefrit maken die eventueel een langere
afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in
stand MAR draait en het
lampje
Ugaat niet branden
of het gaat branden of knip-
peren tijdens het rijden (er verschijnt
ook een bericht op het multifunctio-
nele display - indien aanwezig), wendt
u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer. De werking van het lampje
Ukan worden gecontroleerd met behulp
van speciale apparatuur van de ver-
keerspolitie. Houdt u aan de wetgeving
van het land waarin u rijdt.
Page 108 of 282

107
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbumper
van de auto fig. 127en attenderen de be-
stuurder via een repeterend geluidssignaal
op de aanwezigheid van obstakels achter
de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch geac-
tiveerd als de achteruit wordt ingescha-
keld.
Als de afstand tot het obstakel achter de
auto kleiner wordt, neemt de frequentie
van het akoestische signaal toe.
AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt
er automatisch een onderbroken geluids-
signaal.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het ob-
stakel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de afstand
tot het obstakel minder is dan onge-
veer 30 cm en stopt onmiddellijk als
de afstand tot het obstakel groter
wordt;
❒blijft constant als de gemeten afstand
onveranderd blijft, terwijl, als deze si-
tuatie zich voordoet bij de sensoren
aan de zijkant, het signaal na 3 secon-
den onderbroken wordt, om bij-
voorbeeld signalen te voorkomen als
u langs een muur rijdt.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm ±10 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm ±20 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signa-
leren, dan reageren zij alleen op die obsta-
kels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersen-
soren worden bij het inschakelen van de
achteruit aangegeven door het branden
van het lampje
top het instrumenten-
paneel (op het multifunctionele display
verschijnt ook een bericht - indien aan-
wezig) (zie het hoofdstuk “Lampjes en be-
richten”).WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt auto-
matisch uitgeschakeld als de stekker van
de elektrische kabel van de aanhanger
wordt aangesloten op de stekkerdoos van
de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstekker
loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak perma-
nent gemonteerd wilt houden als er geen
aanhanger wordt getrokken, wendt u dan
tot de Fiat-dealer om het systeem aan te
laten passen, omdat de trekhaak als ob-
stakel kan worden waargenomen door de
sensoren in het midden.
In wastunnels waar gebruik wordt ge-
maakt van stoom of hogedrukreiniging,
moeten de sensoren kort worden gerei-
nigd. Houd hierbij de straalpijp op meer
dan 10 cm afstand.
fig. 127F0N0119m
Voor een juiste werking van
het systeem mag er geen
modder, vuil, sneeuw of ijs op
de sensoren zitten. Wees
voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te
voorkomen; gebruik geen droge, grove
of harde doek. De sensoren moeten
worden gereinigd met schoon water,
waaraan eventueel autoshampoo is
toegevoegd.
Page 109 of 282

AUTORADIO
(indien aanwezig)
Raadpleeg voor de werking van de auto-
radio het supplement dat bij dit instruc-
tieboekje is geleverd.
INBOUWVOORBEREIDING
AUTORADIO (indien aanwezig)
Het pakket bestaat uit:
❒kabels voor voeding van de autoradio
❒kabels voor voeding van de luidspre-
kers voor
❒kabel voor voeding van de antenne
❒2 tweeter luidsprekers Ain de
voorstijlen met elk een piekvermo-
gen van 30W;
❒2 mid-woofer luidsprekers Bin de
voorportieren, met een diameter
van 165 mm en met elk een piek-
vermogen van 40W;
❒antennekabel voor radio.
108
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De verantwoordelijkheid tij-
dens het parkeren en andere
gevaarlijke handelingen ligt altijd en
overal bij de bestuurder. Controleer als
u de auto parkeert of zich geen perso-
nen (in het bijzonder kinderen) of die-
ren in de buurt van de auto bevinden.
De parkeersensoren moeten als een
hulpmiddel voor de bestuurder be-
schouwd worden. De bestuurder moet
tijdens eventueel gevaarlijke parkeer-
manoeuvres altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres met
lage snelheid worden uitgevoerd.
ATTENTIE
ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeermanoeuvres
of zich geen obstakels boven of onder
de sensor bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de auto be-
vinden, worden onder bepaalde om-
standigheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto be-
schadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden ver-
meld die de prestaties van het parkeer-
systeem kunnen beïnvloeden:
❒Een verminderde gevoeligheid van de
sensor en een vermindering van de
prestaties van het parkeerhulpsysteem
kunnen veroorzaakt worden door de
aanwezigheid op de sensor van: ijs,
sneeuw, modder, meerdere laklagen.
❒De sensor signaleert een niet bestaand
object (“echo-storing”); dit wordt ver-
oorzaakt door mechanische storingen,
bijvoorbeeld: wassen van de auto, re-
gen (met veel wind) en hagel.
❒De metingen van de sensor kunnen
beïnvloed worden/zijn door ultraso-
ne systemen (bijv. luchtdrukremmen
van vrachtwagens of pneumatische
hamers) die zich in de nabijheid be-
vinden.
❒De prestaties van het parkeerhulp-
systeem kunnen ook beïnvloed wor-
den door de positie van de sensoren.
Bijvoorbeeld als de stand van de au-
to wordt gewijzigd (door slijtage van
schokdempers, wielophanging) of
door de banden te verwisselen, de au-
to te zwaar te beladen of door spe-
ciale aanpassingen waardoor de auto
verlaagd wordt.
❒Obstakels aan de bovenzijde van de
auto (in het bijzonder bij bestel- of
chassis/cabine-uitvoeringen) kunnen
niet gesignaleerd worden omdat het
systeem obstakels signaleert die de
auto aan de onderzijde kunnen raken.
Page 110 of 282

109
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
De autoradio moet worden ingebouwd
op de plek van het opbergvak in het mid-
den. De voedingskabels liggen achter dit
opbergvak.
fig. 128F0N0157m
Laat de aansluiting op de in-
bouwvoorbereiding in de auto
uitsluitend door de Fiat-dealer uitvoe-
ren. Zo bent u verzekerd van het beste
resultaat en wordt voorkomen dat de
rijveiligheid in gevaar wordt gebracht.
ATTENTIE
fig. 129F0N0158m
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires
wilt monteren die constante voeding no-
dig hebben (autoradio, anti-diefstalsatel-
lietbewaking enz.), of accessoires die de
elektrische installatie zwaar belasten,
wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan
u de meest geschikte installaties aanraden
uit het Fiat Lineaccessori-programma en
controleren of de elektrische installatie
van de auto geschikt is voor het extra
stroomverbruik of dat het noodzakelijk
is een accu met een grotere capaciteit te
monteren.
Let op bij de montage van
spoilers, lichtmetalen velgen
en niet standaard wieldoppen: ze
kunnen de ventilatie van de remmen
verminderen en daarmee hun doel-
matigheid tijdens krachtig en veel-
vuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens
een lange afdaling. Controleer bo-
vendien of de slag van de pedalen niet
beperkt wordt (door matten enz.).
ATTENTIE
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die
na aankoop van de auto en binnen de af-
tersales-service worden gemonteerd,
moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Auto S.p.A. autoriseert de montage
van zend-/ontvangstapparatuur op voor-
waarde dat de montagewerkzaamheden
op de juiste wijze bij een gespecialiseerd
bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de aan-
wijzingen van de fabrikant in acht moeten
worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van
systemen de kenmerken van de auto wor-
den gewijzigd, kan het kentekenbewijs
worden ingenomen door de bevoegde in-
stanties en eventueel de garantie komen
te vervallen bij defecten die veroorzaakt
zijn door de bovengenoemde modificatie
of op defecten die direct of indirect daar-
van het gevolg zijn.
Fiat Auto S.p.A. is op geen enkele wijze
verantwoordelijk voor schade die het ge-
volg is van de installatie van accessoires die
niet door Fiat Auto S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de gele-
verde instructies zijn geïnstalleerd.
Page 111 of 282

110
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKEN MET DE FIAT
DUCATO
WERKING BIJ
LAGE TEMPERATUREN
Bij lage buitentemperaturen kan de vloei-
baarheid van de dieselbrandstof vermin-
deren door de vorming van paraffine,
waardoor het brandstofsysteem niet meer
goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er,
afhankelijk van het seizoen, dieselbrand-
stof geleverd die speciaal voor de zomer,
voor de winter en voor zeer lage tempe-
raturen (bergachtige/koude gebieden) is
ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt ge-
tankt die niet toereikend is voor de ge-
bruikstemperatuur, raden wij aan de die-
selbrandstof te mengen met het vorstbe-
veiligingsmiddel TUTELA DIESEL ART in
de verhouding die in de gebruiksaanwijzing
van het middel is aangegeven. Doe eerst
het middel in de tank en voeg daarna de
dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stil-
staat in bergachtige/koude gebieden, is het
raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter
plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een
hoeveelheid brandstof in de tank te hou-
den die groter is dan 50% van de nuttige
inhoud. RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons,
27 mc en dergelijke) mogen alleen in de
auto worden gebruikt met een aparte an-
tenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke
apparaten in de auto (zonder buitenan-
tenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor
de gezondheid van de inzittenden, maar
kan ook storingen in de elektrische sys-
temen van de auto veroorzaken. Hierdoor
wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangst-
kwaliteit aanzienlijk beperkt door de iso-
lerende eigenschappen van de carrosserie.
Houdt u bij het gebruik van mobiele tele-
foons (GSM, GPRS, UMTS) met het offi-
ciële EU-keurmerk, strikt aan de instruc-
ties die door de fabrikant van de mobiele
telefoon zijn bijgeleverd.
fig. 129a - Uitvoeringen stuur linksF0N0245m
fig. 129b - Uitvoeringen stuur rechtsF0N0246m
MONTAGEVOORBEREIDING
TELEPASS OP DE
REFLECTERENDE VOORRUIT
(indien aanwezig)
Als de auto is voorzien van een reflecte-
rende voorruit, dan moet de Telepass
worden geïnstalleerd in het gebied dat in
fig. 129a-129bis aangegeven.
Page 112 of 282

111
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
TANKDOP fig. 130
Om te tanken moet u het klepje Aope-
nen, vervolgens de dop Blinksom los-
draaien nadat met de contactsleutel het
slot is ontgrendeld. De tankdop is voor-
zien van een koord Cdat aan het klepje
vastzit, om verlies van de dop te voorko-
men.
Door de hermetische afsluiting van de
tank kan de druk in de tank iets verhoogd
zijn. Het is daarom normaal als u bij het
losdraaien van de tankdop een sissend ge-
luid hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uit-
sparing op het tankklepje, zoals is afge-
beeld in fig. 130.
fig. 130F0N0068m
Kom niet dicht bij de vul-
opening met open vuur of
een brandende sigaret: brandgevaar.
Houd uw hoofd ook niet dicht bij de
vulopening om te voorkomen dat u
schadelijke dampen inademt.
ATTENTIEGebruik uitsluitend diesel-
brandstof voor motorvoertui-
gen die voldoet aan de Euro-
pese specificatie EN590. Het
gebruik van andere producten of meng-
sels kan de motor onherstelbaar be-
schadigen en het vervallen van de ga-
rantie tot gevolg hebben. Mocht u on-
verhoopt een ander type brandstof
tanken, dan mag de motor niet worden
gestart en moet de brandstoftank wor-
den afgetapt. Ook als de motor slechts
kort heeft gedraaid, moet naast de
brandstoftank, ook alle brandstof uit
de brandstofleidingen worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld
wordt, moet u twee keer bijvullen nadat
het vulpistool voor de eerste keer afslaat.
Vul niet nog een keer bij om storingen in
het brandstofsysteem te voorkomen.