Page 73 of 282

72
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EXTRA VERWARMING ACHTER
(Panorama- en Combi-
uitvoeringen - indien aanwezig)
De Panorama- en Combi-uitvoeringen be-
schikken over een hoofdverwarmingssys-
teem en een extra verwarming (optional),
waarvan de bedieningsknop zich in de he-
melbekleding boven de tweede rij stoelen
fig. 60bevindt.
U schakelt deze verwarming in door op
de knop F-fig. 61 op het schakelaarpaneel
te drukken.❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
koud” (draaiknop in het blauwe ge-
bied) zet, komt er lucht met de bui-
tentemperatuur uit de uitstroomope-
ningen voor de beenruimte achter
(onder de stoelen van de 2e-3e rij bij
de Panorama-uitvoering en uit het
rooster aan de zijde van de linker wiel-
kuip bij de Combi-uitvoeringen).
❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
warm” (draaiknop in het rode gebied)
zet, komt er warme lucht uit de uit-
stroomopeningen voor de beenruim-
te achter (onder de stoelen van de 2e-
3e rij bij de Panorama-uitvoering en uit
het rooster aan de zijde van de linker
wielkuip bij de Combi-uitvoeringen).
fig. 60F0N0233mfig. 61F0N0185m
Page 74 of 282

73
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
EXTRA AIRCONDITIONING
ACHTER (Panorama- en Combi-
uitvoeringen - indien aanwezig)
De Panorama- en Combi-uitvoeringen be-
schikken over een hoofdverwarming/air-
condtioning en een extra airconditioning
(optional), waarvan de bediening zich in de
hemelbekleding boven de tweede rij stoe-
len fig. 60bevindt.
U schakelt deze airconditioning in door op
de knop F-fig. 61op het schakelaarpaneel
te drukken. Deze airconditioning werkt al-
leen als de hoofdairconditioning is inge-
schakeld.❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
koud” (draaiknop in het blauwe ge-
bied) zet, komt er koude lucht uit de
uitstroomopeningen op de hemelbe-
kleding.
❒Als u de draaiknop Din stand “geheel
warm” (draaiknop in het rode gebied)
zet, komt er warme lucht (bij warme
motor) uit de uitstroomopeningen
voor de beenruimte achter (onder de
stoelen van de 2e-3e rij bij de Pano-
rama-uitvoering en uit het rooster aan
de zijde van de linker wielkuip bij de
Combi-uitvoeringen).
❒Als u de draaiknop Din een tussen-
liggende stand zet, wordt de lucht ver-
deeld over de uitstroomopeningen op
de hemelbekleding en de uitstroom-
openingen voor de beenruimte achter,
en wijzigt de temperatuur.BELANGRIJK Als de compressor van de
hoofdairconditioning wordt ingeschakeld
(door knop Ein te drukken), wordt
automatisch de 1e aanjagersnelheid inge-
schakeld, ook als de aanjager van de extra
airconditioning in stand 0staat, om ijs-
vorming en daarmee beschadiging van de-
ze component te voorkomen.
Page 75 of 282
74
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buiten-
verlichting.
De buitenverlichting werkt uitsluitend als
de contactsleutel in stand MARstaat.
VERLICHTING UIT fig. 62
Draaiknop in stand
å.
fig. 62F0N0030m
fig. 63F0N0031m
fig. 64F0N0032m
BUITENVERLICHTING fig. 63
Draai de draaiknop in stand
6.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 3branden.DIMLICHT fig. 64
Draai de draaiknop in stand
2.
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 3branden.
Page 76 of 282

75
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
GROOTLICHT fig. 65
Trek de hendel naar het stuurwiel, als de
draaiknop reeds in stand
2staat (2e on-
vergrendelde stand).
Op het instrumentenpaneel gaat het con-
trolelampje 1branden.
Als de hendel opnieuw naar het stuurwiel
wordt getrokken, dooft het grootlicht en
wordt het dimlicht weer ingeschakeld.GROOTLICHTSIGNAAL fig. 66
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e on-
vergrendelde stand), ongeacht de stand
van de draaiknop. Op het instrumenten-
paneel gaat het controlelampje 1bran-
den.RICHTINGAANWIJZERS
fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling rech-
ter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het
controlelampje
FofD.
De richtingaanwijzers schakelen automa-
tisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven, voor het
uitvoeren van een handeling waarvoor het
stuurwiel slechts weinig hoeft te worden
verdraaid, dan drukt u de hendel iets om-
hoog of omlaag zonder dat de hendel ver-
grendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat
deze automatisch terug.
fig. 65F0N0033mfig. 66F0N0034mfig. 67F0N0035m
Page 77 of 282

76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de au-
to een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen fig. 68
U schakelt deze functie in door de con-
tactsleutel in stand STOPte draaien of
uit te nemen, en de linker hendel binnen
2 minuten na het uitzetten van de motor
naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de
verlichting 30 seconden langer branden,
tot een maximum van 210 seconden; hier-
na schakelt de verlichting automatisch uit. Als de hendel wordt bediend, gaat het
controlelampje 3op het instrumen-
tenpaneel branden en verschijnt er een be-
richt op het display (zie het hoofdstuk
“Lampjes en berichten”) gedurende de tijd
dat de functie actief blijft. Het lampje gaat
branden als de hendel voor het eerst be-
diend wordt en blijft branden totdat de
functie automatisch uitschakelt. Telkens
als de hendel wordt bediend, wordt alleen
de inschakeltijd van de verlichting ver-
lengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuur getrokken.
SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht waar te
nemen op basis van de ingestelde gevoe-
ligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe
minder buitenlicht er nodig is om de ver-
lichting in te schakelen. De gevoeligheid
van de sensor kan worden ingesteld via
het “Setup-menu” van het display.Inschakelen fig. 69
Draai de draaiknop in stand
2A:op deze
manier gaan, afhankelijk van de sterkte van
het buitenlicht, de buitenverlichting en de
dimlichten automatisch branden.
Uitschakelen
Als via de sensor het commando voor uit-
schakeling wordt gegeven, wordt het dim-
licht uitgeschakeld en vervolgens, na on-
geveer 10 seconden, de buitenverlichting.
De schemersensor is niet in staat om mist
te signaleren. Daarom moet bij mist de
verlichting handmatig worden ingescha-
keld.
fig. 68F0N0036mfig. 69F0N0037m
Page 78 of 282

77
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de contact-
sleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschillen-
de standen worden gezet fig. 70:
A: ruitenwissers uitgeschakeld;
B: wissen met interval;
Draai als de hendel in stand Bstaat, de
draaiknop Fin een van de vier interval-
standen:
,= zeer lang interval
— = lang interval
—- = gemiddeld interval
—— = kort interval
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde
stand).In stand Ewerken de ruitenwissers, zo-
lang u de hendel met de hand in deze stand
houdt. Als u de hendel loslaat, springt de-
ze direct weer in stand Aen schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
BELANGRIJK Vervang de wisserbladen
volgens de aanwijzingen in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.Gebruik de ruitenwissers niet
om opgehoopte sneeuw of ijs
van de voorruit te verwijde-
ren. In die omstandigheden
grijpt, als de ruitenwissers te zwaar
worden belast, de beveiliging in, die er-
voor zorgt dat de ruitenwissers enkele
seconden worden uitgeschakeld. Als
hierna de werking niet wordt hervat,
wendt u dan tot de Fiat-dealer.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (on-
vergrendelde stand), schakelen de ruiten-
sproeiers in fig. 71.
Als u de hendel langer dan een halve se-
conde aangetrokken houdt, dan worden
in een beweging de ruitenwissers/-sproei-
ers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, maken de ruiten-
wissers nog 4 slagen.
Na 5 seconden volgt nog een extra reini-
gingsslag.
fig. 70F0N0038m
fig. 71F0N0039m
Page 79 of 282

78
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met de
voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de
frequentie van de slagen van de ruiten-
wissers, tijdens het wissen met interval,
automatisch wordt aangepast aan de hoe-
veelheid regen op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omge-
ving van de sensor schoon.
Inschakelen fig. 72
Plaats de rechter hendel een stand naar
beneden (stand B).
Als de regensensor wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop Fdraait, kunt u de ge-
voeligheid van de regensensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensensor
verhoogd wordt, maken de ruitenwissers
1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, werkt het nor-
male reinigingsprogramma. Daarna hervat
de regensensor zijn normale automatische
werking.KOPLAMPSPROEIERS
(indien aanwezig)
De “verzonken” koplampsproeiers zijn in
de voorbumper van de auto gemonteerd
en treden in werking als u, bij ingeschakeld
dimlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
BELANGRIJK Controleer regelmatig of de
koplampsproeiers schoon en in goede staat
zijn. Uitschakelen fig. 72
Zet de hendel in stand Bof draai de start-/
contactsleutel in stand STOP. Als de mo-
tor daarna wordt gestart (sleutel in stand
MAR), schakelt de regensensor niet weer
in, ook niet als de hendel in stand Bis blij-
ven staan. Voor het inschakelen van de re-
gensensor moet de hendel in stand Aof C
worden gezet en daarna in stand Bof de
knop voor het instellen van de gevoeligheid
worden gedraaid. Als de regensensor op
deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld,
maken de ruitenwissers ten minste 1 slag,
ook bij een droge ruit.
De regensensor signaleert automatisch
het verschil tussen dag en nacht en past de
werking aan.
fig. 72F0N0038m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers ongewenst
inschakelen.
ATTENTIE
Page 80 of 282

79
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
CRUISE-CONTROL
(snelheidsregelaar -
indien aanwezig)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waar-
door de auto (bij een snelheid boven 30
km/h) op lange, rechte en droge trajec-
ten en bij weinig verandering in de rij-om-
standigheden (bijv. snelwegen), met een
constante en vooraf ingestelde snelheid
blijft rijden zonder het gaspedaal te hoe-
ven bedienen. Het gebruik van dit systeem
biedt geen voordelen in druk verkeer. Ge-
bruik dit systeem niet in de stad.SYSTEEM INSCHAKELEN fig. 73
Draai de draaiknop Ain stand ON.
Het systeem kan niet worden ingescha-
keld in de 1e versnelling of de achteruit.
Het is raadzaam het systeem alleen te ge-
bruiken in de 4e
of hogere versnelling.
Op afdalingen kan bij ingeschakelde crui-
se-control de snelheid iets oplopen ten
opzichte van de opgeslagen snelheid.
Het systeem is ingeschakeld als het lamp-
je
Üop het instrumentenpaneel brandt
en het betreffende bericht verschijnt.SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❒zet de draaiknop Ain stand ON en
trap het gaspedaal in tot de auto met
de gewenste snelheid rijdt;
❒plaats de hendel ten minste 1 seconde
omhoog (+) en laat vervolgens de hen-
del los: de snelheid van de auto is op-
geslagen en het gaspedaal kan worden
losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan
de snelheid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal: als u daar-
na het gaspedaal loslaat, wordt terugge-
keerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bij-
voorbeeld het intrappen van het rem- of
koppelingspedaal, kan de opgeslagen snel-
heid op de volgende manier worden op-
geroepen:
❒geef geleidelijk gas, totdat de snelheid
ongeveer gelijk is aan de opgeslagen
snelheid;
❒schakel de versnelling in die ingescha-
keld was op het moment van het op-
slaan van de snelheid;
❒druk op de knop RES B.
fig. 73F0N0040m