Page 121 of 276

11 9
Rijden
6Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet,
wordt de status van de transmissie op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1 t/m D8: automatisch vooruit rijden.
B1 t/m B8: automatisch vooruit rijden met
regeneratief remmen geactiveerd.
Bij volledig elektrisch rijden wordt de
ingeschakelde versnelling niet aangegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Regeneratief remmen
De functie voor regeneratief remmen bootst
het afremmen op de motor na en laat de
auto afremmen zonder dat de bestuurder het
rempedaal hoeft in te trappen. Wanneer de
bestuurder het gaspedaal loslaat, vertraagt de
auto sneller.
De energie die wordt teruggewonnen bij het
loslaten van het gaspedaal wordt gebruikt om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden.
Het gedeeltelijk opladen heeft geen
effect op het aangegeven laadniveau.
De auto gaat vertragen, maar de
remlichten gaan niet branden.
►
Beweeg de hendel vanuit stand D/B
naar
achteren om de functie in of uit te schakelen.
De D op het instrumentenpaneel wordt
vervangen door een B.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden
(bijvoorbeeld volledig opgeladen
tractiebatterij of extreme temperaturen) kan
de mate van regeneratief remmen tijdelijk
worden beperkt waardoor de auto minder
sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer
letten en waar nodig altijd onmiddellijk het
rempedaal kunnen intrappen.
Regeneratief remmen met het
rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen
door het rempedaal in te trappen om de
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft
geen effect op het aangegeven laadniveau.
Progressive Hydraulic
Cushions
Dit wielophangingssysteem met Progressive
Hydraulic Cushions verbetert het rijcomfort door
oneffenheden in het wegoppervlak te filteren.
Elke schokdemper is voorzien van een
hydraulische compressie-aanslag (onderaan) en
een hydraulische rebound-aanslag (bovenaan).
Afhankelijk van de intensiteit van de schok
die moet worden opgevangen geven deze
aanslagen een langere veerweg of beperken ze
geleidelijk de beweging om plotselinge schokken
aan het einde van de slag te vermijden.
In tegenstelling tot een conventionele
ophanging die energie absorbeert en vervolgens
gedeeltelijk retourneert, absorbeert deze actieve
ophanging de energie en voert de energie af,
zonder dat er sprake is van een terugslageffect.
Rijstanden
Het aantal en type rijstanden zijn afhankelijk van
de motor en uitrusting van de auto.
De rijstanden kunnen met een van de volgende
schakelaars worden geselecteerd, afhankelijk
van de uitvoering:
Page 122 of 276

120
Rijden
1. Wanneer u op de schakelaar drukt, wordt de
stand Eco geactiveerd. Het controlelampje
gaat branden.
2. Wanneer u op de schakelaar drukt, wordt de
stand Sport geactiveerd. Het controlelampje
gaat branden.
3. Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
De geselecteerde stand wordt meteen
geactiveerd.
Met benzine-/dieselmotoren
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt
standaard de stand Normaal geselecteerd.
Eco
Deze stand verlaagt het energieverbruik
door de werking van de verwarmings- en
airconditioningssystemen te beperken, hoewel
deze systemen niet worden uitgeschakeld.
Normaal
In deze stand wordt teruggekeerd naar de
oorspronkelijke instellingen van de auto.
Sport
Deze stand maakt een dynamischere
rijstijl mogelijk door aanpassingen aan de
stuurbekrachtiging, de respons op het gaspedaal
en het schakelen (bij een auto met een
automatische transmissie).
Afhankelijk van de uitvoering kan bij een
auto met een EAT8-transmissie met de
hendel in stand D (behalve stand Sport) de
vrijloop worden geactiveerd door het
gaspedaal volledig los te laten. Hierdoor kan
het brandstofverbruik afnemen.
Het is normaal dat het motortoerental daalt
(toerenteller geeft stationair toerental aan,
minder geluid van de motor).
Plug-in hybride-uitvoeringen
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt
standaard de stand Electric geselecteerd.
Electric
In deze stand rijdt de auto 100% elektrisch. De
maximumsnelheid is ongeveer 135
km/h.
Als bij het starten van de auto de stand
Electric door de omstandigheden niet kan
worden geactiveerd of gehandhaafd, dan wordt
"Elektrische stand momenteel niet beschikbaar"
op het instrumentenpaneel weergegeven.
De auto gaat automatisch over op de stand
Hybride.
Als er een blauw lampje onder de binnenspiegel
gaat branden, zichtbaar vanaf de buitenkant van
de auto, rijdt u in de stand Electric .
Het lampje kan worden uitgeschakeld
door de punt van een paperclip of ander
voorwerp in de opening onder de spiegel te
steken.
Activeringsvoorwaarden
–
Batterij heeft voldoende stroom. Het wordt
daarom aanbevolen om de auto na elke rit op te
laden. De stand Electric
is beschikbaar zolang
de batterij voldoende stroom heeft.
–
Buitentemperatuur tussen ongeveer -5°C en
45°C.
Handmatig de stand verlaten
–
Druk het gaspedaal volledig in.
–
Selecteer een andere stand.
Wanneer u de auto langere tijd niet heeft
gebruikt (meerdere maanden), kan het
voorkomen dat de benzinemotor start, zelfs
als de batterij is opgeladen.
Hybride
Optimaliseert het brandstofverbruik van
de auto door afwisselend of gelijktijdig de
verbrandingsmotor en elektromotor
te
gebruiken, afhankelijk van de rijomstandigheden
en de rijstijl.
In de stand Hybride en afhankelijk van de
snelheid is het mogelijk om 100% elektrisch te
rijden als de laadtoestand van de tractiebatterij
voldoende is en het gaspedaal niet te ver wordt
ingetrapt.
Sport
Maakt dynamischer rijden mogelijk om te
profiteren van de maximale prestaties van de
auto.
Er wordt elektrisch vermogen gebruikt om de
benzinemotor te ondersteunen zolang de batterij
stroom heeft.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
– De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat het voertuig niet in de korte
periode dat de Hill Start Assist in werking
is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, schakel de parkeerrem
dan handmatig in. Controleer daarna of
het controlelampje van de parkeerrem en
Page 123 of 276

121
Rijden
6In de stand Hybride en afhankelijk van de
snelheid is het mogelijk om 100% elektrisch te
rijden als de laadtoestand van de tractiebatterij
voldoende is en het gaspedaal niet te ver wordt
ingetrapt.
Sport
Maakt dynamischer rijden mogelijk om te
profiteren van de maximale prestaties van de
auto.
Er wordt elektrisch vermogen gebruikt om de
benzinemotor te ondersteunen zolang de batterij
stroom heeft.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief als aan de volgende
voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
–
Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
–
Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat het voertuig niet in de korte
periode dat de Hill Start Assist in werking
is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl
de motor draait, schakel de parkeerrem
dan handmatig in. Controleer daarna of
het controlelampje van de parkeerrem en
het controlelampje P in de hendel van de
elektrische parkeerrem permanent branden.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer u
het rempedaal loslaat:
–
als u bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand hebt
ingeschakeld.
–
als bij een automatische transmissie stand D
of M is geselecteerd.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Deze waarschuwingslampjes gaan
bij een storing branden, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te reduceren.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto, kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen op te
schakelen.
U bent echter niet verplicht om op te schakelen.
De keuze van de optimale versnelling hangt
namelijk altijd af van de situatie op de weg, de
verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het
al dan niet opvolgen van een schakeladvies van
het systeem.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Page 124 of 276

122
Rijden
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl in combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Het systeem past de aanbevelingen voor
schakelen aan de rijomstandigheden
(helling, belasting, enz.) en de eisen van de
bestuurder (verzoek om vermogen,
versnellen, remmen, enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
–
De eerste versnelling in te schakelen.
–
De achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch
opnieuw gestart (START-stand) als u weer weg
wilt rijden.
De functie is hoofdzakelijk ontworpen
voor stadsverkeer en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functionaliteiten van de auto, zoals
met name het remsysteem.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
De functie uit-/inschakelen:
► Druk op de toets. Een melding in het instrumentenpaneel bevestigt
de gewijzigde status.
W
anneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
het oranje controlelampje branden; als de motor
door de functie was gestopt, wordt deze direct
gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet
zijn vastgemaakt.
–
Het laadniveau van de accu moet voldoende
zijn.
–
De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
–
De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35
°C liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt
automatisch ingeschakeld als de bestuurder
aangeeft dat hij gaat stoppen.
–
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak
: als u bij een snelheid
lager dan 3
km/h de versnellingshendel in de
neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
– Bij een auto met een automatische
transmissie :
• Met de schakelhendel in de stand D of
M, bij snelheden lager dan 20 km/h of
3 km/h (afhankelijk van de motor), door het
rempedaal in te trappen.
• Versnellingshendel in modus N bij een
snelheid van 0 km/h.
• Versnellingshendel in modus P, rempedaal
losgelaten, bij een snelheid van 0 km/h.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
– Steile helling (omhoog of omlaag).
– De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de START/STOP-toets) niet sneller
dan 10 km/h gereden.
– Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
– De ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Page 125 of 276

123
Rijden
6neutraalstand zet en het koppelingspedaal
loslaat.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie :
•
Met de schakelhendel in de stand D
of
M, bij snelheden lager dan 20
km/h of
3
km/h (afhankelijk van de motor), door het
rempedaal in te trappen.
•
V
ersnellingshendel in modus N bij een
snelheid van 0
km/h.
•
V
ersnellingshendel in modus P, rempedaal
losgelaten, bij een snelheid van 0
km/h.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-
bymodus tijdens de reis is gebruikt. Elke keer
wanneer u het contact inschakelt, wordt de
tijdteller weer op nul gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan
alle voorwaarden voor de werking is voldaan en
in de volgende gevallen:
–
Steile helling (omhoog of omlaag).
–
De auto heeft sinds de laatste start (met de
sleutel of de
START/STOP-toets) niet sneller
dan 10
km/h gereden.
–
Als de motor moet draaien om het interieur op
een aangename temperatuur te houden.
–
De ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de
STOP-stand niet beschikbaar zolang de
auto nog geen snelheid van 8 km/h heeft
bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.
De motor opnieuw starten
(START-stand)
De motor start automatisch zodra de bestuurder
laat merken dat hij wil gaan rijden.
–
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
:
met het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
–
Bij een auto met een automatische
transmissie :
•
Met de keuzehendel in stand D
of M: met het
rempedaal niet ingedrukt.
•
Met de keuzehendel in stand N
en
het rempedaal niet ingedrukt: met de
keuzehendel in D of M.
•
Met de keuzehendel in stand P
en het
rempedaal ingedrukt: met de keuzehendel in
R, N, D of M.
Speciale gevallen:
De motor start in de volgende gevallen
automatisch, mits er aan de juiste voorwaarden
is voldaan.
– Bij een handgeschakelde versnellingsbak: de
rijsnelheid van de auto is hoger dan 4 km/h.
–
Bij een automatische transmissie:
•
Met de selectiehendel in stand N
en het
rempedaal losgelaten: als de snelheid van
de auto hoger wordt dan 1 km/h.
•
Functie
Adaptieve cruise control
uitgeschakeld.
In deze gevallen knippert dit
controlelampje een paar seconden en
gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje enkele seconden
knipperen en blijft dan branden, en wordt er een
melding weergegeven.
Laat uw auto controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand.
In dat geval gaan alle waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel branden.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu
alleen door een CITROËN-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Page 126 of 276

124
Rijden
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan worden
vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om de bandenspanning
regelmatig te controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange
rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
is nadelig voor de wegligging,
–
verlengt de remweg,
–
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
–
verhoogt het gemiddelde brandstofverbruik.
De voor de auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over voertuigidentificatie .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10
km gereden met een beperkte
snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra er
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, wat
betekent dat de bestuurder altijd moet blijven
opletten.
Ondanks dit systeem moet u de
bandenspanning regelmatig controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit vooral
voordat u een lange rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit):
–
is slecht voor de wegligging.
–
verlengt de remweg.
–
veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden.
–
verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning
voor de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de identificatie van de auto .
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10
km met een lagere snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
Page 127 of 276

125
Rijden
6Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
►
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen.
►
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
►
Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld.
►
Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
►
Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier
banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto en de
waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem wordt gereset bij een
stilstaande auto via het menu Rijden/
Auto van het touchscreen.
►
Selecteer in dit menu het tabblad
"
Rijfuncties".
►
Selecteer op deze pagina de functie
"
Bandenspan.contr.".
►
Selecteer "
Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes branden. Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
In dit geval wordt de bandenspanning niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
CITROËN
ConnectedCAM®
(Afhankelijk van het land waar de auto is
verkocht)
Deze camera bovenaan op de voorruit
communiceert draadloos (wireless). Met de
camera kunt u het volgende:
–
Op verzoek foto's en video's maken, en deze
delen.
–
De GPS-coördinaten naar een smartphone
sturen.
–
Automatisch video's maken bij een aanrijding.
Page 128 of 276

126
Rijden
Alles wat de bestuurder met de camera doet, moet bij een stilstaande auto
worden gedaan.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
►
Download de app CITROËN
ConnectedCAM®
op een smartphone.
►
Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
“ConnectedCAM”.
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de
camera in en uit te schakelen (ter
bevestiging gaat het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
T
er bevestiging klinkt een geluidssignaal.
► Houd deze toets ingedrukt om een
video te maken.
V
ia de micro-USB-aansluiting kunt u de
gegevens van de camera ook naar andere
apparaten, zoals een pc of een tablet, sturen.
Met de app CITROËN ConnectedCAM® kunt
u dan automatisch en onmiddellijk uw foto's en
video's via sociale media of e-mail delen.
Ter bevestiging klinkt er een geluidssignaal.
Resetten van het systeem
Als u deze twee knoppen gelijktijdig enige tijd
ingedrukt houdt, wordt het systeem gereset.
Met deze handeling worden alle op de camera
opgeslagen gegevens gewist en wordt de
standaardcode voor het koppelen van de camera
gereset.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder de op de smartphone
geïnstalleerde app CITROËN
ConnectedCAM® niet tijdens het rijden
gebruiken. Elke handeling die veel aandacht
vergt, moet bij stilstaande auto worden
uitgevoerd.
Storing
In het geval van een storing knippert het
verklikkerlampje in de knop.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan
de weersomstandigheden, het verkeer en de
toestand van de weg.
De bestuurder moet te allen tijde het verkeer
in de gaten blijven houden en de snelheid
en afstand van achteropkomend verkeer
inschatten voordat richting aangegeven en
van rijstrook gewisseld wordt.
De systemen werken uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen aan
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voet
dichtbij de pedalen houden en iedere twee
uren pauze nemen.
Parkeerhulpsystemen
De bestuurder moet voorafgaand aan en
tijdens het manoeuvreren altijd en met name
met behulp van de spiegels de omgeving van
de auto in de gaten houden.
Radar
De werking van de radar en de
bijbehorende functies kan negatief worden
beïnvloed door de opeenhoping van vuil
(stof, modder, ijs enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (zware regenval,
sneeuw) wanneer de bumper beschadigd is.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats alvorens
de voorbumper te spuiten of de lak ervan bij
te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar beïnvloeden.
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór