Page 73 of 276

71
Verlichting en zicht
4Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting/dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te
schakelen van dim- naar grootlicht en terug.
Displays
Het branden van het betreffende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent
branden, wordt er een melding weergegeven en
klinkt er een geluidssignaal.
Mistachterlichten
Mistlampen achter
Deze functie werkt alleen als het dimlicht
of het grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren om de
mistachterlampen in te schakelen en naar
achteren om ze uit te schakelen.
W
anneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand " AUTO"), blijven de
mistlampen en het dimlicht branden.
Mistlampen voor en achter
Deze verlichting werkt als het
parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is
ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren:
• een keer om de mistlampen vóór in te
schakelen,
•
twee keer om de mistachterlichten in te
schakelen.
►
Draai in de tegengestelde richting voor
uitschakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoering met stand " AUT
O") of
als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld,
blijven de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
►
Draai de ring naar achteren om de
mistlampen uit te schakelen; de parkeerlichten
worden dan ook uitgeschakeld.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of
Page 74 of 276

72
Verlichting en zicht
Dagrijverlichting/
parkeerlichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand
"AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand
"AUTO" bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht").
Als de functie dagrijverlichting is ingeschakeld, hebben de leds een
grotere lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
► Afhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de
sneeuwval (de regels kunnen per land
verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te
schakelen zodra deze niet meer nodig is.
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren,
draai de ring in de stand AUTO en vervolgens
in de gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-mode).
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Als het contact wordt afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld, behalve
het dimlicht als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel
van ledlampen. U kunt daarbij ernstig
oogletsel oplopen!
Reizen naar het buitenland
Auto's met handmatige hoogteafstelling
van de koplampen:
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een
land waar het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moeten de dimlichten
worden afgesteld om te voorkomen dat
tegemoetkomend verkeer wordt verblind.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer
dan 20 seconden nog niet zijn
uitgeschakeld, neemt het knippergeluid bij
een snelheid van meer dan 80 km/u
automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie
keer knipperen.
Page 75 of 276

73
Verlichting en zicht
4Dagrijverlichting/
parkeerlichten
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
–
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand
"
AUTO" bij voldoende omgevingslicht).
–
Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand
"
AUTO" bij weinig omgevingslicht of in stand
"Parkeerlicht" of "Dim-/grootlicht").
Als de functie dagrijverlichting is ingeschakeld, hebben de leds een
grotere lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
►
Afhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
Automatisch inschakelen
van het dimlicht als het
donker wordt
Als de ring in de stand AUTO staat, worden
de kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten
en het dimlicht met behulp van de regen-/
lichtsensor automatisch ingeschakeld als er
weinig licht in de omgeving is. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat de ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal en/of een
melding.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in
het midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De
aan de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Follow me home- en
instapverlichting
Automatisch
Met de ring in de stand " AUTO" en bij weinig
licht gaat het dimlicht automatisch branden als
het contact wordt afgezet.
U kunt de functie in- en uitschakelen en
de tijdsduur van de "follow me home"-
verlichting instellen via het menu Rijverlichting /
Auto van het touchscreen.
Page 76 of 276

74
Verlichting en zicht
Inschakelen / uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO".
► Selecteer in het menu Auto / Rijden
het tabblad "Rijfuncties" en daarna
"Automat. aan/uit grootlicht ".
Tot de functie is gedeactiveerd gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of gebruik van het groot licht door de
verkeerssituatie niet mogelijk is:
– De dimlichten blijven branden:
Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
Handmatig
Inschakelen / uitschakelen
► Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar om de functie in/uit te
schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan het parkeerlicht, het dimlicht
en de instapverlichting in de buitenspiegels bij
weinig omgevingslicht na het ontgrendelen van
de auto branden.
U kunt de functie in- en uitschakelen en
de tijdsduur van de instapverlichting aan
de buitenzijde instellen via het menu
Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
► Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende 30
seconden branden.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Instapverlichting
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt
instappen.
Als de schakelaar van de plafonnier vóór in deze stand staat, wordt de
instapverlichting automatisch ingeschakeld:
–
als de auto wordt ontgrendeld.
–
als een van de portieren wordt geopend.
–
als er een verzoek van de afstandsbediening
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de
auto.
Ongeacht de stand van de schakelaar van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting en de "follow me
home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden
automatisch.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen dim- en
grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en
de rijcondities met behulp van een camera aan
de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Page 77 of 276

75
Verlichting en zicht
4
Inschakelen / uitschakelen
► Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand
" AUTO".
► Selecteer in het menu Auto / Rijden
het tabblad "Rijfuncties" en daarna
"Automat. aan/uit grootlicht ".
Tot de functie is gedeactiveerd gaat de
verlichting over op de stand "automatische
verlichting":
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of gebruik van het groot licht door de
verkeerssituatie niet mogelijk is:
– De dimlichten blijven b randen:
Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het groot licht gaat automatisch
branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
Als de mistlampen zijn uitgeschakeld of de auto
uit een gebied met dikke mist verlaat, dan wordt
de functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
►
Geef een lichtsignaal om de werking van de
functie te onderbreken; het verlichtingssysteem
wordt overgeschakeld op de stand
"automatische verlichting": •
als de lampjes "AUT
O" en "Dimlicht" groen
brandden, zal het systeem overschakelen op
het grootlicht,
•
als de lampjes "AUT
O" en "Grootlicht" blauw
brandden, zal het systeem overschakelen op
het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
–
bij slecht zicht (sneeuw
, zware regenval
enz.),
– als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
–
als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of reflecterende
panelen (bijvoorbeeld verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
–
weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers,
–
voertuigen waarvan de verlichting wordt
afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail
op de snelweg),
–
voertuigen die zich aan de top of de voet
van een steile helling, in een bocht of op een
zijweg bevinden.
Koplampen verstellen
Handmatige verstelling van
de koplampen
Page 78 of 276

76
Verlichting en zicht
Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalstand (in verhouding tot de
rijsnelheid)
Uit
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Na het afzetten van het contact kunnen
de ruitenwissers nog een kleine
beweging maken waarmee ze onder de
motorkap worden opgeborgen.
Stel de hoogte van de koplampen af op basis
van de belading van uw auto om verblinding van
andere weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling) Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
1 5 personen
4 5 personen + lading in de bagageruimte
5 Alleen bestuurder + lading in de bagageruimte
Deze informatie is alleen bedoeld als richtlijn.
Afhankelijk van de uitvoering zijn mogelijk
ongebruikte posities vereist.
Automatische verstelling van de koplampen met Full
LED-technologie
Dit systeem past automatisch de hoogte van de
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in de
laagste stand.
Laat het systeem controleren door een
CITROËN-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met Full LED-
technologie niet aan - gevaar van
elektrocutie!
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp
vóór tijdens het rijden met dim- of groot licht
wordt ingeschakeld om de binnenkant van
de bocht extra te verlichten bij snelheden tot
40
km/h (handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz).
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen / uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
–
bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
–
als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
–
bij een geringe stuuruitslag.
–
bij snelheden boven 40
km/u.
–
als de achteruit is ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder
winterse omstandigheden gaat
gebruiken, verwijder sneeuw en ijs van de
voorruit en rondom de ruitenwissers en
wisserbladen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat
was, kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken.
U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
Zonder automatische
ruitenwissers
Page 79 of 276

77
Verlichting en zicht
4Met automatische
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
regenval)
Intervalstand (in verhouding tot de
rijsnelheid)
Uit
Eén keer wissen (duw de hendel even
omlaag).
of
Automatische ruitenwissers
Zie het betreffende hoofdstuk.
Na het afzetten van het contact kunnen
de ruitenwissers nog een kleine
beweging maken waarmee ze onder de
motorkap worden opgeborgen.
Als het contact is afgezet met de ruitenwissers ingeschakeld, moet u na
het aanzetten van het contact weer de hendel
bedienen om de ruitenwissers opnieuw in te
schakelen (tenzij het contact minder dan 1
minuut is afgezet geweest).
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog
een laatste wisslag gemaakt.
De ruitensproeiers voor de voorruit zijn in
de punt van elke ruitenwisserarm
geïntegreerd.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op
de voorruit gesproeid. Dit verbetert het zicht
en zorgt dat er minder ruitensproeiervloeistof
wordt gebruikt.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op
de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik tijdens de winter
producten die geschikt zijn voor zeer lage
temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter
► Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Uit
Interval
Sproeien en wissen
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via
het configuratiemenu op het scherm van de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Wanneer er sneeuw of ijs op de
achterruit ligt of er een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd, schakel de
automatische ruitenwisser dan uit via het
menu Rijverlichting/Auto op het
touchscreen.
Page 80 of 276

78
Verlichting en zicht
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij
u los en verwijder het.
► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het
op de ruitenwisserarm.
► Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
► Begin met het ruitenwisserblad het dichtst
bij u; houd nogmaals elke arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op
de voorruit.
Verwijderen/aanbrengen
ruitenwisserblad achter
► Houd de arm vast bij het starre gedeelte en
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
► Reinig de achterruit met reinigingsmiddel
voor autoruiten.
► Maak het versleten wisserblad los en
verwijder het.
► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het
op de ruitenwisserarm.
► Houd nogmaals de arm vast bij het starre
gedeelte en leg de ruitenwisser voorzichtig op de
achterruit.
Automatische ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als regen wordt gedetecteerd. De
Ruitensproeier achter
► Draai de ring helemaal richting het dashboard
en houd hem in deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang
aan de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt nog een laatste wisslag
gemaakt.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook in de winter (bij ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los
van de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende
aan:
–
Ga er voorzichtig mee om.
–
Reinig ze regelmatig met zeepsop.
–
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
–
V
ervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
► Wanneer u de wisserhendel binnen een
minuut na het uitschakelen van het contact
bedient, gaan de wisserbladen in een verticale
positie staan.
►
Ga verder met waar u mee bezig was of
vervang de ruitenwisserbladen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserhendel om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/ monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
►
Begin met het ruitenwisserblad het verst van
u af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte
en beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast bij de
sproeierkoppen.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen - kans op beschadiging van de
voorruit!
►
Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.