Page 57 of 237
Instrumenten en bedieningsorganen55Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
U kunt bepaalde bestuurdersonder‐
steuningssystemen, het Infotain‐
mentsysteem en een aangesloten
mobiele telefoon bedienen met de
knoppen op het stuurwiel.
Meer informatie staat in de handlei‐
ding van het infotainmentsysteem.
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 124.
Verwarmd stuurwiel
Druk op Z om verwarming te active‐
ren. De activering wordt aangeduid
door de LED in de toets.
Page 58 of 237
56Instrumenten en bedieningsorganenDe gedeelten van het stuurwiel die
specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm en worden warmer dan de overigegedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 106.
Claxon
Druk op d.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
Voorruitwissers met verstelbaar
wisintervalHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakelingOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Om de intervalwisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag in de stand OFF duwen en terughalen
naar INT.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen.
Page 59 of 237
Instrumenten en bedieningsorganen57Voorruitwisser met regensensorHI:snelLO:langzaamAUTO:automatische wisfunctie
met regensensorOFF:uit
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Als het contact gedu‐
rende meer dan één minuut uit is,
wordt de automatische wisfunctie
gedeactiveerd. Om de automatische
wisfunctie te activeren de volgende
keer dat u het contact inschakelt,
moet u de hendel omlaag in de stand
OFF duwen en terughalen naar
AUTO .
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Controlelamp y 3 56.
Voorruitsproeiers
Page 60 of 237

58Instrumenten en bedieningsorganenHendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt
een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 172.
Wis- en wasinstallatie achterruit
AchterruitwisserOFF:uitINT:onderbroken werkingON:continue werking
Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
In- of uitschakeling van deze functie
kunt u wijzigen in met menu Persoon‐ lijke instellingen 3 78.
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de
achterruit gespoten en de ruitenwis‐
ser maakt een paar slagen.
Sproeiervloeistof 3 172.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
De afbeelding laat een voorbeeld
zien.
Als de buitentemperatuur tot een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center.
Page 61 of 237
Instrumenten en bedieningsorganen599Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden weergegevenop het Info-Display.
Het instellen van de datum en de tijd
staat beschreven in de handleiding
Infotainment.
Info-Display 3 75.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12V-aansluiting in de
middenconsole.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan 120 W.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐ spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Sluit geen accessoires aan die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het
gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop/Start-systeem 3 106.USB-poorten
Er bevindt zich een USB-poort in de
middenconsole.
Page 62 of 237

60Instrumenten en bedieningsorganenAfhankelijk van de versie zit er moge‐lijk een USB-poort naast het Info-
Display.
Er zit mogelijk nog meer USB-poorten in de console achter.
De sleuf onder de USB-poorten aan
de achterkant van de opbergbak is
bedoeld voor bevestigen van een
extra bekerhouder.
De USB-poorten zijn bestemd voor
het opladen van externe apparaten
en maken gegevensuitwisseling met
het Infotainmentsysteem mogelijk.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
Inductief opladen9 Waarschuwing
Inductief opladen kan de werking
van geïmplanteerde pacemakers
of andere medische apparaten
nadelig kunnen beïnvloeden.
Raadpleeg vóór gebruik van een
inductieve oplader zo nodig een
arts.
9 Waarschuwing
Neem vóór het opladen van een
mobiel apparaat alle metalen
voorwerpen van de oplader,
omdat deze voorwerpen zeer heet kunnen worden.
Voor het opladen van een toestelmoet het contact ingeschakeld zijn.
Een mobiel toestel opladen:
1. Haal alle voorwerpen van de opla‐
der.
2. Leg de mobiele telefoon met het display omhoog op de oplaad‐
zone. Let op: leg het mobiele
apparaat niet op de positioneer‐
hulpmiddelen boven en onder de
oplaadzone.
Met Qi compatibele mobiele toestel‐
len kunnen inductief worden opgela‐ den.
Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele telefoons is moge‐
lijk een slede met een geïntegreerde
spoel of een aansluiting vereist.
Page 63 of 237
Instrumenten en bedieningsorganen61Een beschermcover voor de mobiele
telefoon kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai de mobiele telefoon als deze
niet goed oplaadt 180° en leg deze
weer op de oplader.
Status-LED
De led geeft de huidige oplaadstatus
aan.
Brandt groen
Het mobiele apparaat wordt opgela‐
den.
Knippert geel
Het mobiele apparaat ligt niet goed op
de oplaadzone of er is een onbekend voorwerp in de oplaadzone waarge‐
nomen.
Brandt geel
Er is een probleem met de accu van het mobiele apparaat of er is een
storing in de inductieve oplader waar‐ genomen.
Raadpleeg een werkplaats als het
probleem aanhoudt.
AanstekerDruk de aansteker in. Als het element
gloeit, wordt deze automatisch uitge‐
schakeld. Trek de aansteker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Page 64 of 237

62Instrumenten en bedieningsorganenWaarschuwingslam‐
pen, meters en controlelampen
Instrumentengroep
De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Overzicht
1Richtingaanwijzers 3 66aGordelverklikker 3 66dAirbags en gordelspanners
3 67gAirbag deactiveren 3 67SLaadsysteem 3 67WStoringsindicatielamp 3 68CLaat auto spoedig nakijken
3 68+Schakel motor uit 3 68XSysteemcontrole 3 68hRem- en koppelingssysteem
3 68j ,Elektrische parkeerrem
3 69oAutomatische bediening van
elektrische handrem uit
3 69kStoring elektrische
parkeerrem 3 69iAntiblokkeersysteem (ABS)
3 69YSchakelen 3 69LLane Keep Assist 3 69JElektronische stabiliteitsrege‐
ling en Traction Control-
systeem 3 70VKoelvloeistoftemperatuur te
hoog 3 70zVoorverwarmen 3 70tUitlaatfilter 3 70uAdBlue 3 71qSpanningsverliesdetectie
3 71TMotoroliedruk 3 71rTe laag brandstofpeil 3 71nAutostop 3 71FBuitenverlichting 3 72DDimlicht 3 72AGroot licht 3 72BGrootlichtassistentie 3 72GMistlampen voor 3 72HMistachterlicht 3 72yRegensensor 3 72mActief noodstopsysteem
3 72PPortier open 3 73