Page 193 of 237

Verzorging van de auto1919.Steek de compressorstekker in de
12V-aansluiting of de aansteke‐
raansluiting 3 59.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.
10. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max.
600 kPa (6 bar) aan wanneer de
fles met afdichtmiddel wordt geleegd (ongeveer 30 seconden ).
Daarna daalt de druk weer.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. De band wordt
vervolgens opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt.
Bandenspanning 3 217.
Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning niet binnen
10 minuten bereikt, verwijder dan
de bandenreparatieset. Verrijd de
auto één wielomwenteling. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en vervolg het vulproces
10 minuten lang. Wordt de voor‐
geschreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. Roep de hulp
in van een werkplaats.
Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Neem de fles met afdichtmiddel
uit de steun. Schroef de vulslang
vast op de vrije aansluiting van de fles met afdichtmiddel. Hierdoor
wordt voorkomen dat er afdicht‐
middel uit de fles stroomt. Berg de bandenreparatieset in de bagage‐
ruimte op.
15. Verwijder vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek.
Page 194 of 237

192Verzorging van de auto
16.Zet de rit onmiddellijk voort, zodat
het afdichtmiddel zich gelijkmatig in de band kan verspreiden. Rijd
met een snelheid tussen 20 km/u
en 60 km/u. Na ca. 5 km rijden
maar uiterlijk na 10 minuten stop‐
pen en de bandenspanning
controleren. Schroef de lucht‐
slang van de compressor recht‐
streeks op bandventiel. Vul de
band zoals eerder beschreven.
Laat een teveel aan lucht
ontsnappen via de knop op de
luchtslang.
Als de bandenspanning niet tot
onder 200 kPa (2 bar) is gedaald,
moet u de bandenspanning op de
juiste waarde instellen. Maak
anders geen gebruik van de auto. Roep de hulp in van een werk‐
plaats 3 217.
Herhaal de controleprocedure na
nog eens 10 km rijden, maximaal
10 minuten om na te gaan dat er
geen bandenspanningsverlies
meer optreedt.
Bij een bandenspanning lager
dan 200 kPa (2 bar) dient u de
auto niet meer te gebruiken. Roep de hulp in van een werkplaats.
17. Berg de bandenreparatieset in de
bagageruimte op.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van
700 kPa (7 bar).Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Vervang de gebruikte fles met
afdichtmiddel. Voer de fles af
volgens de geldende wettelijke voor‐ schriften.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
Wiel verwisselen Tref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Schakel de parkeerrem in en schakel de eerste versnelling,
achteruitversnelling of stand P in.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)onder de krik.
Page 195 of 237

Verzorging van de auto193●Verwijder vóór het opkrikken van
de auto altijd eventuele zware
voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start de opgekrikte auto niet. ● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Aanhaalmomenten
Voorzichtig
Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat u de wielbouten
minstens vijf slagen aanhaalt.
Er zijn twee verschillende soorten wielen met uiteenlopende bouten enaanhaalmomenten.
Het aanhaalmoment voor aluminium
wielen is 115 Nm.
Aanhaalmoment voor stalen velgen:
● 15" stalen wielbouten moeten worden aangehaald met 100 Nm.
● 16" stalen wielbouten moeten worden aangehaald met 115 Nm.
Gebruik de juiste wielbouten voor de
desbetreffende wielen.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden
bij het gebruik van opnamearmen en
kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.
Stand van de achterste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Page 196 of 237

194Verzorging van de autoStand van de voorste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van
de uitvoering en de landelijke bepa‐
lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane
maximumsnelheid, ook al wordt dit niet op een label op het reservewiel
aangegeven.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerplaat 3 51.
2. Het compacte reservewiel zit vast
met een vleugelmoer. Draai de
moer los en verwijder het reser‐
vewiel.
3. Wanneer er na het verwisselen van een wiel geen wiel in de reser‐
vewielkuip wordt geplaatst, haal
dan de vleugelmoer aan en sluit
de vloerafdekking.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het compacte
reservewiel met de buitenkant
omhoog in de kuip en zet het vast met de vleugelmoer.
Slechts één compact reservewiel
monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monterenTref de onderstaande voorbereidin‐
gen en volg de instructies op:
● Parkeer de auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
Page 197 of 237

Verzorging van de auto195● Schakel de parkeerrem in enschakel de eerste versnelling,
achteruitversnelling of stand P in.
● Reservewiel verwijderen.
● Vervang nooit meerdere wielen tegelijkertijd.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Leg bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik.
● Verwijder vóór het opkrikken van
de auto altijd eventuele zware
voorwerpen uit de auto.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Kruip nooit onder een opgekrikte auto.
● Start de opgekrikte auto niet.
● Reinig de wielbouten voordat u ze vastdraait.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
9
Waarschuwing
Zorg ervoor dat u altijd de juiste
wielbouten gebruiken bij het
verwisselen van de wielen. Bij
montage van het reservewiel kunt u ook de bouten voor lichtmetalen wielen gebruiken.
● Let erop dat het reservewiel vast‐
zit door de conische vlakken van de bouten bij gebruik van de wiel‐
bouten voor lichtmetalen velgen.
In het gegeven geval maken de
ringen geen contact met het
reservewiel.
1. Maak de wielboutkappen los met de wieldopverwijderaar.
Boordgereedschap 3 184.
Stalen velgen met dop: Verwijder de wieldop.
Lichtmetalen velgen: Maak de
wielboutkappen los met de wiel‐
dopverwijderaar.
2. Plaats de wielsleutel en draai elke
wielbout een halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
Page 198 of 237
196Verzorging van de autohet losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter op
de moerkop voordat u de wiel‐
sleutel erop zet. De adapter ligt in de gereedschapstas 3 184.
3. Zorg ervoor dat de krik correct
onder het juiste kriksteunpunt
staat.
4. Krik van tevoren op de vereiste hoogte instellen. Hem vervolgens
dusdanig onder het kriksteunpunt
zetten dat deze niet kan wegglij‐
den.
Let erop dat de rand van de
carrosserie in de inkeping in de
krik valt.
Plaats de krik goed en draai aan
de wielsleutel totdat het wiel van
de ondergrond loskomt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Verwissel het wiel.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
9. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de wielbouten kruislings aan.
Aanhaalmoment voor 15" is
100 Nm en voor 16" is 115 Nm.
Page 199 of 237

Verzorging van de auto197Let er bij een auto met lichtmeta‐
len wielen op dat de wielbouten
ook te gebruiken zijn voor het
stalen reservewiel. De conische
vlakken van de wielbouten zorgen er in het gegeven geval voor dathet reservewiel vastzit.
10. Auto's met wieldop: Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat
de ventielopening over het band‐
ventiel valt.
Breng de wielmoerdoppen aan.
11. Berg het vervangen wiel, het auto‐
gereedschap en de adapter voor
het vergrendelen van de wielmoe‐
ren 3 184 op.
12. Controleer de bandenspanning en het aanhaalmoment van de
wielmoeren van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk.
Een beschadigd volwaardig wiel
in de bagageruimte opbergen
Het beschadigde volwaardige wiel
kan in de reservewielbak worden
opgeborgen. Zet het wiel als volgt
vast:
1. Verwijder de wieldop met het merkembleem door vanaf de
binnenkant te drukken.
2. Plaats het wiel met de buitenkant naar onderen in de wielkuip.
3. Zet het beschadigde wiel vast met
de vleugelmoer.
4. De vloerplaat kan, afhankelijk van
de bandenmaat, op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
Page 200 of 237

198Verzorging van de auto● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpstartaccu
(Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Schakel de parkeerrem in, versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnel‐
lingsbak in stand P.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐punt in de motorruimte.
Leg de kabels zo dat ze niet door de
draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. Start de motor van het stroom leverende voertuig.
2. Start na 5 minuten de andere motor. Laat startpogingen niet
langer dan 15 seconden duren
met tussenpozen van 1 minuut.
3. Laat beide motoren met aange‐ sloten kabels ca. 3 minuten stati‐
onair draaien.
4. Schakel de benodigde elektrische
verbruikers, bijv.koplampen,
achterruitverwarming, in.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.