
Inleiding......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten ...........8
Stoelen, veiligheidssystemen ......26
Opbergen ..................................... 47
Instrumenten en
bedieningsorganen ......................54
Verlichting .................................... 81
Klimaatregeling ............................ 91
Rijden en bediening ...................101
Verzorging van de auto ..............167
Service en onderhoud ................205
Technische gegevens ................210
Klantinformatie ........................... 218
Trefwoordenlijst ......................... 230Inhoud

Inleiding3Uw autogegevens
Voer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Raadpleeg de onderdelen "Service en onderhoud", "Technische gege‐
vens", het typeplaatje en de nationale
registratiedocumenten van de auto.
Inleiding
Uw auto is de intelligente combinatie
van vernieuwende techniek, overtui‐ gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw auto veilig en efficiënt te kunnen
bedienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐
ving van het land waarin u zich
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken van de informatie in deze gebruikers‐
handleiding.Als u de beschrijving in deze handlei‐ ding negeert, kan dit van invloed zijn
op de garantie.
Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u
eersteklas service tegen redelijke prij‐ zen. Ervaren, door Opel geschooldespecialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze handleiding
● Deze handleiding geeft een omschrijving van alle voor dit
model beschikbare opties en
functies. Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van eenmodelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
● De inhoudsopgave aan het begin
van de handleiding en in de
afzonderlijke paragrafen geeft
aan waar u de informatie die u
zoekt kunt vinden.
● Met behulp van het trefwoorden‐ register kunt u specifieke infor‐
matie zoeken.
● In deze gebruikershandleiding worden linksgestuurde auto's
getoond. De bediening van
rechtsgestuurde auto's is verge‐ lijkbaar.
● In de gebruikershandleiding wordt de motoraanduiding
gehanteerd. De bijbehorende
marktaanduiding en productie‐
code vindt u in de paragraaf
"Technische gegevens".
● Richtingaanduidingen in de beschrijvingen, zoals links,
rechts, voor of achter moeten
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.

Sleutels, portieren en ruiten19Inschakelen zonder bewaking
van passagiersruimte
Schakel de bewaking van het interi‐
eur uit als u dieren in de auto achter‐ laat, om te voorkomen dat hoge ultra‐
sone tonen of bewegingen het alarm
activeren. Schakel deze ook uit
wanneer de auto op een veerboot of
een trein staat.
1. Sluit de achterklep, motorkap, ruiten.
2. Schakel het contact uit en druk binnen 10 seconden op ! totdat
het led-lampje in de toets !
gaat branden.
3. Stap uit en sluit de portieren.
4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
Melding
Het led-lampje in de toets ! knip‐
pert, als het diefstalalarmsysteem geactiveerd is. De alarmknipperlich‐
ten gaan enkele seconden knipperen.
Uitschakelen
Bij ontgrendelen van de auto met de handzender door op a te drukken of
met de elektronische sleutel wordt het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld.
Het systeem wordt niet gedeactiveerd
door het voorportier te ontgrendelen
met de sleutel of met de centrale-
vergrendelingstoets in het interieur.
De alarmknipperlichten gaan enkele
seconden knipperen.
Alarm Bij activering klinkt de alarmsirene en gaan de alarmknipperlichten tegelij‐
kertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐
geschreven door de wetgever.U kunt het diefstalalarm uitschakelen
door op a te drukken of het contact in
te schakelen.
Wanneer het alarm is afgegaan
zonder dat de bestuurder het heeft
uitgeschakeld, geeft het led-lampje in de toets ! dat aan. De led gaat bij
de volgende keer ontgrendelen van
de auto snel knipperen.
Wacht na hernieuwde aansluiting van
de accu (bijv. na onderhoudswerk‐
zaamheden) 10 minuten alvorens de
motor opnieuw te starten.
Storing
Als het led-lampje in de toets ! bij
inschakeling van het contact continu
gaat branden, moet u de hulp van een werkplaats inroepen.
Auto vergrendelen zonder het
diefstalalarm te activeren
Vergrendel de auto door het voorpor‐
tier met de geïntegreerde sleutel te
vergrendelen.

Instrumenten en bedieningsorganen65Controlelampje 2 gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog
is. Zet de motor onmiddellijk uit.Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Volgens de service-informatie
verschijnt het motoroliepeil op het
Driver Information Center gedurende
enkele seconden na het inschakelen
van het contact.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het oliepeil laag is, knippert T
en verschijnt er een melding, in
combinatie met het lampje C. Meet
het motoroliepeil met behulp van de
peilstaaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 170.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 205.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
enkele seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als er de komende 3000 km of meer
geen onderhoud vereist is, verschijnt
er geen service-informatie op het
display.
Als er binnen de komende 3000 km
onderhoud vereist is, verschijnt de resterende afstand tot de volgende
beurt, de afgelegde afstand sinds delaatste beurt of de resterende tijd tot
de volgende beurt gedurende enkele
seconden. Als geheugensteuntje licht
het symbool C even op.
Als er binnen 1000 km onderhoud
vereist is, verschijnt de resterende
afstand tot de volgende beurt, de
afgelegde afstand sinds de laatste
beurt of de resterende tijd tot de
volgende beurt gedurende enkele
seconden. Als geheugensteuntje licht C continu op.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit

70Instrumenten en bedieningsorganenBrandt geelHet systeem is uitgeschakeld of er is
een storing gedetecteerd.
Knippert geel
Het systeem corrigeert het onbedoeld wisselen van rijstrook.
Lane Keep Assist 3 158.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-
systeem
J brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Na opnieuw aansluiten van de accu
(bijv. na onderhoudswerkzaamhe‐
den) licht J gedurende enkele
seconden op. Na deze periode gaatJ uit. Dit is een normaal verschijnsel,
de auto hoeft niet te worden nageke‐
ken.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 122.
Koelvloeistoftemperatuur 2 brandt rood.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 171.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming
z brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Motor starten 3 105.
Uitlaatfilter
t brandt geel.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐ fpeil. Roep de hulp in van een werk‐
plaats.

Instrumenten en bedieningsorganen73Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 139.
Voetgangersbescherming vóór
3 142.
Portier open
P brandt rood.
Een portier of de achterklep staat open.Displays
Driver Information Center
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Op het Driver Information Center
verschijnen:
● kilometerteller en dagteller
● digitale snelheidsaanduiding
● menu rit- / verbruiksinformatie
● schakelindicatie
● service-informatie
● boord- en waarschuwingsinfor‐ matie
● bestuurdersondersteuningsbe‐ richten
● pop-upberichten
Menu's en functies selecteren U selecteert de menu’s en functies
met de knoppen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Draai aan het stelwiel om een pagina van het menu rit-/verbruiksinformatie
te kiezen.
Druk op SET / CLR om een functie te
bevestigen of resetten.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Blader door
berichten door aan het stelwiel te
draaien. Bevestig berichten door op SET / CLR te drukken.
Boordinformatie 3 76.

76Instrumenten en bedieningsorganen
Menu's en instellingen selecteren
Het display werkt op drie manieren:
● via knoppen naast het display● door bediening van het aanraak‐ scherm
● via spraakherkenning
Gebruik knoppen en aanraakscherm
Druk op ) om het display in te scha‐
kelen.
Druk op : om de systeeminstellin‐
gen (eenheden, taal, tijd en datum) te
kiezen.
Druk op _ om de auto-instellingen
of rijfuncties te kiezen.Tik met een vinger op het/de gewen‐
ste displaypictogram of functie van
het menu.
Bevestig een gewenste functie of
selectie door erop te tikken.
Raak 3 of & op het display aan
om een menu af te sluiten zonder een instelling te wijzigen.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.Spraakherkenning
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor de beschrijving.
Persoonlijke instellingen 3 78.
Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk op SET / CLR om een bericht te
bevestigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
in deze teksten.

Instrumenten en bedieningsorganen79Telematicaservices
Opel Connect Opel Connect bevat meerdere
aangesloten services die via de app,
online of in de auto toegankelijk zijn.
Let op
Opel Connect is niet op alle markten
verkrijgbaar. Neem contact op met
uw werkplaats voor meer informatie.
Let op
Pas na registratie en juiste active‐
ring werkt Opel Connect volledig.
Aangesloten services kunnen live
navigatie omvatten, zoals online
verkeersinformatie en status van de
auto en informatie zoals onderhouds‐
waarschuwingen.
In de auto toegankelijke services
kunnen ook noodoproep en pechmel‐ dingsoproep omvatten. Deze functies worden automatisch geactiveerd. De
Algemene Voorwaarden zijn van
toepassing.
Noodoproepfunctie en pechmel‐
dingsfunctie werken via de knoppen
in de dakconsole.Status-LED in de dakconsole
Brandt groen en rood en dooft na
korte tijd wanneer het contact wordt
ingeschakeld: het systeem werkt
goed.
Brandt rood: storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert rood: reserveaccu moet
worden vervangen. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Noodoproep
Via de noodoproepfunctie wordt u
doorverbonden met de dichtstbij‐
zijnde meldkamer (PSAP). Er wordt
een minimale hoeveelheid gegevens
naar de meldkamer verzonden, waar‐
onder auto- en locatiegegevens.
Let op
Een noodoproep doen is wellicht
niet mogelijk in gebieden met onvol‐ doende netwerkdekking of als
gevolg van schade aan hardware tijdens een ongeluk.
Druk in een noodsituatie gedurende
meer dan 2 seconden op de rode
SOS -toets. De LED knippert groen
om aan te geven dat er verbindingmet de dichtstbijzijnde meldkamer
wordt gemaakt. De led brandt onon‐
derbroken zo lang als de oproep
actief is.
Als u de SOS-knop onmiddellijk voor
de tweede keer indrukt, beëindigt u
de oproep. De led dooft.
Automatische botsingsmelding
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd wordt er een
automatische noodoproep gedaan en wordt er een automatische botsings‐
melding verzonden naar de dichtstbij‐ zijnde meldkamer.
Pechmeldingsoproep
Als u langer dan 2 seconden op de toets . drukt, wordt u doorverbon‐
den met een pechhulpmedewerker.
Raadpleeg het Service- en garantie‐
boekje voor informatie over de
dekking van en de geleverde dien‐ sten van de pechhulp.
Privacy-instellingen
Privacy-instellingen van
Opel Connect kunnen worden gecon‐
figureerd in uw auto. Hiermee bepaalt