Page 185 of 237
Verzorging van de auto183Nr.Stroomkring1Radar / binnenspiegel3Inductief opladen4Claxon5Voorruitsproeiers6Voorruitsproeiers7USB8Achterruitenwisser10Centrale vergrendeling11Centrale vergrendeling12Diagnosestekkermodule13Verwarming en ventilatieNr.Stroomkring14Alarm / Opel Connect17Instrumentengroep21Aan/Uit-knop / vergrendelings‐
systeem22Regensensor / lichtsensor /
camera23Gordelverklikker247" aanraakscherm / parkeer‐
hulp / achteruitkijkcamera25Airbag27Diefstalalarmsysteem297" aanraakscherm / Infotainment31Aansteker / 12V-aansluiting32Verwarmd stuurwiel33Klimaatregelsysteem / automati‐
sche versnellingsbak34Parkeerhulp / verstelling buiten‐
spiegelsZekeringenkast aan de
rechterzijde van het
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringenkast achter een afdekking
in het handschoenenkastje. Open het handschoenenkastje en verwijder het deksel. Verwijder de steun.
Page 186 of 237
184Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Achterruitverwarming2Buitenspiegelverwarming3Elektrisch bediende ruiten voor4Verstelling buitenspiegels /
inklapbare spiegels5Elektrisch bediende ruiten
achter8Zekeringenkast (rechterzijde van het instrumentenpaneel)10Verwarmde voorstoelen11StoelmassagefunctieBoordgereedschap
Gereedschap
Auto's met reservewiel Bagageruimte openen.
De gereedschappen liggen in de
gereedschapstas:
● Krik (1)
● Wielsleutel (2)
● Sleepoog (3)
● Wieldopverwijderaar (4)
● Stopblok (5)
● Adapter voor de wielslotmoeren (6)
Auto's zonder reservewiel
Het sleepoog ligt in een bak onder de
vloerplaat in de bagageruimte.
Bandenreparatieset 3 189.
Page 187 of 237

Verzorging van de auto185Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben.
Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid bij temperaturen onder 7 °C en
moeten daarom op alle wielen
worden gemonteerd.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende
wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.
Alle bandenmaten zijn toegestaan als winterbanden 3 217.Aanduidingen op banden
Bijv. 225/55 R 18 98 V225:bandbreedte in mm55:hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R:type koordlagen: RadiaalRF:type: RunFlat18:velgdiameter in inch98:kengetal voor draagvermogen, 98 komt bijv. overeen met
750 kgV:kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q:Maximaal 160 km/uS:Maximaal 180 km/uT:Maximaal 190 km/uH:Maximaal 210 km/uV:Maximaal 240 km/uW:Maximaal 270 km/u
Kies een band die geschikt is voor de
topsnelheid van uw auto.
De topsnelheid is bereikbaar op
rijklaar gewicht met bestuurder
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
Prestaties 3 214.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden
moeten zo worden gemonteerd dat
ze in de juiste richting draaien. De
juiste draairichting is herkenbaar aan
een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐
vewiel niet vergeten. Dit geldt ook voor auto's met een drukverliesdetec‐ tiesysteem.
Page 188 of 237

186Verzorging van de auto
Bandenspanning 3 217.
Het informatie-etiket bandenspan‐
ning op het portierframe rechts
vermeldt de originele bandenmaat en de bijbehorende bandenspannings‐
waarden.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de
bandenslijtage.
De bandenspanningswaarden verschillen afhankelijk van de diverse opties. Ga voor de juiste banden‐spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 214.
2. Bepaal de desbetreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 217.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐
verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de banden‐ spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning
van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
Page 189 of 237

Verzorging van de auto187de bandenspanningentabel verwijzen
naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
Drukverliesdetectiesysteem
De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid van alle vier de wielen en waarschuwt
voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden en andere signalen.
Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje w branden in
combinatie met een waarschuwings‐
bericht op het Driver Information
Center.
Controlelamp w 3 71.Verlaag in dat geval de rijsnelheid en
vermijd scherpe bochten en krachtige remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te
controleren.
Initialiseer het systeem na aanpas‐ sing van de bandenspanning om het controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.
Neem contact op met een werkplaats,
als het storingsbericht niet van het
display verdwijnt. Het systeem werkt
niet, wanneer ABS of ESC een
storing vertoont of wanneer u een
reservewiel gebruikt. Controleer na
terugplaatsing van het wiel de koude
bandenspanning en initialiseer het
systeem.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐ ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐ lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 217.
2. Trek de handrem aan.
3. Initialiseer het systeem via het Info-Display 3 75.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Na initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Page 190 of 237

188Verzorging van de autoHet systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● De bandenspanning is gewijzigd
● De belading is gewijzigd
● De wielen zijn verwisseld of vervangen
Het systeem waarschuwt niet meteen bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐
dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de
slijtage-indicatoren wordt aangeduid
door merktekens op de zijwand van
de band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden.
De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de 6 jaar te
vervangen.
Van banden- en velgmaat
veranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk het
bandenspanningsverliesdetectiesys‐
teem opnieuw worden geprogram‐
meerd en moeten er eventueel
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Drukverliesdetectiesysteem 3 187.
Laat de sticker met de bandenspan‐
ningswaarden vervangen.9 Waarschuwing
Rijden met ongeschikte banden of
wielen kan ongevallen veroorza‐
ken en de typegoedkeuring van de auto vervalt hierdoor.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die
door de fabriek voor de desbetref‐
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐
mee aan alle eisen voor de desbe‐
treffende combinatie van wielen en
banden voldoen.
Page 191 of 237

Verzorging van de auto189Indien geen wieldoppen en banden
worden gebruikt die door de fabriek
zijn goedgekeurd, mogen de banden
niet voorzien zijn van een velgbe‐
schermingsrand.
Wieldoppen mogen de koeling van de remmen niet belemmeren.9 Waarschuwing
Het gebruik van ongeschikte
banden of wieldoppen kan tot plot‐
seling drukverlies leiden met
ongelukken als mogelijk gevolg.
Auto's met stalen velgen: Bij gebruik van wielborgmoeren mogen de wiel‐
doppen niet worden bevestigd.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend op
de voorwielen toegestaan.
Fijne sneeuwkettingen gebruiken, die (inclusief kettingslot) maximaal
9 mm buiten het loopvlak en de
binnenkant van de band uit steken.
9 Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
de bandenmaten 185/65R15 en
195/55R16.
Compact reservewiel
Sneeuwkettingen mogen niet op het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden
verholpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.
Bij een lekke band:
Page 192 of 237
190Verzorging van de autoSchakel de parkeerrem in en schakelde eerste versnelling, achteruitver‐
snelling of stand P in.
De bandenreparatieset zit de baga‐
geruimte onder de vloerplaat.
1. Verwijder de fles met afdichtmid‐ del en de compressor.
2. Neem de sticker met de snel‐ heidslimiet van de fles met
afdichtmiddel en plak deze in het
zicht van de bestuurder.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakkenaan de onderkant van de
compressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles
afdichtmiddel.
5. Plaats de fles met afdichtmiddel in
de steun op de compressor.
Plaats de compressor dicht bij de
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
6. Ventieldop van defecte band losschroeven.
7. Schroef de vulslang op hetventiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.