12Sleutels, portieren en ruitenLet op
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners in werking treden,
wordt het voertuig automatisch
ontgrendeld.
Werking van handzender
Ontgrendelen
a indrukken.
Let op
Wanneer na ontgrendeling met de
afstandsbediening geen van de
portieren word geopend, worden
deze na korte tijd automatisch
opnieuw vergrendeld. Een voor‐
waarde is dat de instelling is geacti‐
veerd in de persoonlijke instellingen
3 78.
De ontgrendelmodus kan worden
ingesteld in het menu Persoonlijke
instellingen op het Info-Display. U
kunt uit twee instellingen kiezen:
● Alle portieren, de achterklep en de tankvulklep zijn met één druk
op a te ontgrendelen.
● Alleen het bestuurdersportier en de tankvulklep zijn met één druk
op a te ontgrendelen. Om alle
portieren, de achterklep en de
tankvulklep te ontgrendelen,
drukt u tweemaal op a.
Kies de relevante instelling in
Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 78.
Achterklep ontgrendelen
Druk op ? om alleen de achter‐
klep te ontgrendelen.
Ontgrendelen en openen van de achterklep 3 17.Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankvul‐
klep sluiten.
b indrukken.
Bij een niet goed gesloten auto werkt de centrale vergrendeling niet.
Bevestiging
De werking van de centrale vergren‐
deling wordt bevestigd door de alarm‐ knipperlichten. Een voorwaarde is dat
de instelling in de persoonlijke instel‐
lingen 3 78 is geactiveerd.
Sleutels, portieren en ruiten13Werking elektronisch
sleutelsysteem
Dit systeem biedt de mogelijkheid om
de auto automatisch eenvoudig te
vergrendelen en te ontgrendelen door detectie van de elektronische sleutel.
De elektronische sleutel moet zich
buiten de auto bevinden.
● Zone 1: inschakelen van instap‐ verlichting
● Zone 2: automatisch vergrende‐ len bij uitstappen
● Zone 3: automatisch ontgrende‐ len bij naderen van de auto
Let op
Na een korte tijd na automatische
ontgrendeling wordt de auto weer
vergrendeld als er geen portier is
geopend.
Als het contact gedurende meer dan
negen dagen uitgeschakeld is of als
de accu van de auto niet voldoende
opgeladen is, wordt de automatische functie uitgeschakeld. Steek een
hand achter de portiergreep van het
bestuurdersportier om de auto te
ontgrendelen of druk op de achter‐
klepknop.
Ontgrendelen
De ontgrendelmodus kan worden ingesteld in het menu Persoonlijke instellingen op het Info-Display. U
kunt uit twee instellingen kiezen:
● Alleen het bestuurdersportier en de tankvulklep worden ontgren‐
deld.
● Alle portieren, de achterklep en de tankvulklep worden ontgren‐
deld.
Persoonlijke instellingen 3 78.Bediening met toetsen op de
elektronische sleutel
De centrale vergrendeling kan ook
worden bediend met de toetsen op de
elektronische sleutel.
Druk op a om te ontgrendelen.
Druk op b om te vergrendelen.
Druk ? om alleen de achterklep
te ontgrendelen.
Werking van handzender 3 11.
Instrumenten en bedieningsorganen77Berichten op het Info-DisplaySommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
berichten verschijnen slechts enkele
seconden als pop-up.
Geluidssignalen Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere geluidssignalen.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
In de volgende gevallen klinkt er een
geluidssignaal
● een veiligheidsgordel is niet omgedaan
● een van de portieren of de achterklep is niet goed gesloten
● een bepaalde snelheid wordt met
aangetrokken handrem overge‐
schreden
● cruise control schakelt automa‐ tisch uit● een geprogrammeerde snelheid of maximumsnelheid wordt over‐
schreden
● er verschijnt een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center
● de elektronische sleutel bevindt zich niet in het interieur
● de parkeerhulp detecteert een obstakel
● de auto wisselt onbedoeld van rijstrook
● handen van het stuur wordt herkend
● het uitlaatfilter bereikt de maxi‐ male verzadigingsgraad
Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal
Bij het parkeren van de auto en /
of het openen van het
bestuurdersportier
● Bij ingeschakelde rijverlichting.Tijdens een Autostop
● Als het bestuurdersportier geopend is.
● Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden voor het herstar‐
ten van de motor.
Rijden en bediening1030:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, dieselmotor wordt
voorverwarmd, controlelampjes
branden en de meeste elektri‐
sche functie zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel of het appa‐
raat voor slimme toegang moet in de auto aanwezig zijn.
Motor starten
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief tot het bestuurders‐
portier wordt geopend, mits het
contact van tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk 5 seconden lang op Start/Stop
3 105. Het stuurslot is actief, zodra
de auto stilstaat.
104Rijden en bedieningStuurslotHet stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
Hef het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
zet het contact in de accessoiremo‐
dus of start de motor rechtstreeks.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Slimme toegang
Deze functie maakt het starten van de auto via een mobiel apparaat moge‐
lijk. De auto wordt bediend via een
app.
Na het instappen en het bevestigen
van een bericht zijn er 10 seconden
om de auto te starten.
Leg wanneer er geen bericht
verschijnt de smartphone op de daar‐
voor bedoelde zone.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Als de elektronische sleutel niet werktof de batterij van de elektronische
sleutel bijna leeg is, verschijnt er
mogelijk een melding op het Driver Information Center.
Houd de elektronische sleutel tegen
de markering op de stuurkolombekle‐
ding zoals afgebeeld.
Schakel bij auto's met handgescha‐
kelde versnellingsbak de neutraal‐
stand in, trap het koppelingspedaal
en het rempedaal in en druk op
Start/Stop .
Zet bij auto's met automatische
versnellingsbak de keuzehendel in de stand P trap het rempedaal in en druk
op Start/Stop .
Deze mogelijkheid is alleen bestemd voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 10.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 11.
Rijden en bediening107
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de toets
D niet brandt. Druk om een gedeacti‐
veerd systeem te activeren op D.
Als het Stop/Start-systeem tijdelijk niet beschikbaar is en de knop D
wordt ingedrukt, knippert de led in de
knop.
Uitschakelen
Schakel het Stop/Start-systeem
handmatig uit door op D te drukken.
De uitschakeling wordt aangeduid wanneer de led in de knop oplicht.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
U activeert een Autostop als volgt:
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto’s met een automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem wordt uitge‐
schakeld op steile hellingen.
Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje n.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarmings- en remfunctie behou‐
den.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is niet
te laag of te hoog.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
Rijden en bediening117RijmodiEr zijn vier verschillende rijmodi
selecteerbaar:
● Normale modus
● Comfortmodus
● SPORT-modus
● Eco-modus
Elke rijmodus komt overeen met een
andere boordinstelling.
Gebruik de afgebeelde wipschake‐
laar om de betreffende rijmodus te
selecteren.
Normale modus
De instellingen in deze modus
worden standaard ingesteld. Elke
keer dat u het contact inschakelt,
wordt deze modus geselecteerd.
Comfortmodus
Voor meer rijcomfort en een soepe‐
lere wielophanging.
SPORT-modus
De instellingen in deze modus laten
dynamischer rijden toe. U kunt de
rijdynamiekparameters bekijken op
het Driver Information Center.
Eco-modus
Vermindert het brandstofverbruik
door optimaliseren van de werking
van de verwarming en airco en,
afhankelijk van de versie, het gaspe‐
daal, de automatische versnellings‐ bak en de schakelindicator.
Storing
Bij een storing licht C op en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 76.De elektronische versnellingsbakre‐
geling staat alleen de derde versnel‐
ling toe. De versnellingsbak schakelt
niet langer automatisch.
Niet sneller rijden dan 100 km/h.
Laat de oorzaak van de storing
onmiddellijk in een werkplaats verhel‐
pen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald.
Auto slepen 3 199.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 197.
Roep als de accu niet de oorzaak van de storing is de hulp van een werk‐
plaats in.
Rijden en bediening131Deze maximumsnelheid is daarmee
de nieuwe snelheidsinstelling voor de
adaptieve cruisecontrol.
De functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 78.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het blijft altijd mogelijk om harder dan
de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Na het
loslaten van het gaspedaal hervat de
auto de opgeslagen snelheid. Als een voorligger langzamer rijdt dan de
opgeslagen snelheid, wordt de volg‐
afstand hervat die de bestuurder
heeft ingesteld.
Bij het overschrijden van de inge‐
stelde snelheid verdwijnt de weerge‐
geven snelheidsinstelling en
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt.9 Waarschuwing
Als de bestuurder de snelheid
opvoert, deactiveert het systeem het automatisch remmen. Dit
wordt aangegeven als een pop-
upwaarschuwing op het Driver
Information Center.
Opgeslagen snelheid hervatten
Duw het kartelwiel naar RES/+ bij een
rijsnelheid hoger dan 30 km/h. De
adaptieve cruisecontrol wordt geacti‐
veerd en hanteert de ingestelde snel‐ heid.
Adaptieve cruisecontrol bij auto’s
met een automatische
versnellingsbak
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak maakt de adaptieve
cruise control het mogelijk om de
gekozen volgafstand tot een
remmende voorligger aan te houden
totdat de auto helemaal stilstaat.
Als het systeem uw auto achter een
voorligger tot stilstand heeft gebracht,
maakt de snelheidsinstelling plaats
voor een groen controlelampje ..
Dit lampje geeft aan dat de auto auto‐ matisch staande wordt gehouden.
Wanneer de voorligger binnen enkele
seconden wegrijdt en de verkeersom‐
standigheden weer wegrijden van de auto toestaan, wordt de actieve
cruise control daarna automatisch
hervat.
Als de stilstaande voorligger langere
tijd heeft gestopt en weer begint te
rijden, zal het groene controle‐
lampje . knipperen en klinkt er een
geluidssignaal om u eraan te herin‐
neren om het verkeer te controleren
voordat u weer wegrijdt.
Trap wanneer de voorligger wegrijdt
het gaspedaal in of druk op i om de
adaptieve cruise control te hervatten.
Bij een stop van meer dan 5 minuten
of als het bestuurdersportier wordt geopend en de veiligheidsgordel van
de bestuurder wordt losgemaakt, dan wordt de elektrische parkeerrem
automatisch geactiveerd om de auto
staande te houden. Controlelamp
j lichten op. Trap om de elektrische
handrem los te zetten het gaspedaal
in.
Elektrische parkeerrem 3 119.