Page 217 of 352

Als de band binnen 15 minuten is gevuld tot de
aanbevolen bandenspanning of tot een span-
ning van ten minste 1,8 bar (26 psi):
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om de band-
servicekit uit te schakelen.
2. Verwijder de sticker met de snelheidsli-
miet van de bovenkant van de fles met
afdichtingsmiddel (1) en breng de sticker
aan op het instrumentenpaneel.
3. Maak de afdichtingsslang (6) onmiddel-
lijk los van het ventiel, breng de dop weer
aan op de fitting aan het uiteinde van de
slang, en berg de bandservicekit op de
daarvoor bestemde plaats in de auto op.
Ga snel door naar (D) "Rijden met de
auto".
LET OP!
• De metalen fitting van de stekker (8) kan
na gebruik heet zijn en moet daarom
voorzichtig worden gehanteerd.
• Als u de dop niet op de fitting aan het
uiteinde van de afdichtingsslang (6)
aanbrengt, kan afdichtingsmiddel in
aanraking komen met uw huid, kleiding
LET OP!
en het interieur van de auto. Ook kan
dan afdichtingsmiddel in contact komen
met interne onderdelen van de banden-
servicekit, waardoor de kit onherstelbaar
beschadigd kan raken.
(D) Rijden met het voertuig:
Rijd onmiddellijk na het inspuiten van het
afdichtingsmiddel en het vullen van de band
ongeveer 8 km (5 mijl) of tien minuten om
ervoor te zorgen dat het afdichtingsmiddel uit
de bandservicekit goed in de band wordt
verdeeld. Rijd niet sneller dan 90 km/u
(55 mph).
WAARSCHUWING!
Met de bandenreparatieset kunt u een
lekke band niet permanent repareren. Laat
de band controleren, repareren of vervan-
gen na gebruik van de bandenreparatieset.
Rijd niet sneller dan 90 km/u (55 mph)
totdat de band is gerepareerd of vervan-
gen. Als geen gehoor wordt gegeven aan
deze waarschuwing, kan dit ernstig of do-
WAARSCHUWING!
delijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw
passagiers en anderen in uw omgeving.
(E) Na het rijden:
Parkeer op een veilige plaats. Lees eerst
"Wanneer u stopt om de bandenservicekit te
gebruiken" voordat u verder gaat.
1. Druk de functieregelknop (5) in en draai
hem naar de stand voor de luchtfunctie.
2. Maak de stekker los en steek de stekker in
de 12 Volt-aansluiting van de auto.
3. Maak de luchtpompslang (7) (zwart) los
en schroef de fitting aan het uiteinde van
de slang (7) op het ventiel.
4. Controleer de bandenspanning op de
drukmeter (3).
Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar
(19 psi):
De schade aan de band is te groot. Probeer
niet door te rijden. Schakel hulp in.
215
Page 218 of 352

Als de bandenspanning 1,3 bar (19 psi) of meer
bedraagt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om de ban-
denservicekit in te schakelen en vul de
band totdat de bandenspanning is bereikt
die op de band en op de band- en bela-
dingsinformatiesticker in de portierope-
ning aan de bestuurderszijde is vermeld.
OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge spanning
heeft, op de knop Deflation (leeglopen)
om de bandenspanning te verminderen
tot de voorgeschreven bandenspanning
voordat u verder gaat.
2. Koppel de bandenservicekit los van het
ventiel, breng de dop weer aan op het
ventiel en verwijder de stekker uit de
12 Volt-aansluiting.
3. Berg de bandenserviceset op de daarvoor
bestemde plaats in de auto op.
4. Laat de band bij de eerste gelegenheid
repareren of vervangen door een erkende
dealer of een bandenservicebedrijf.5. Verwijder de sticker met de snelheidsli-
miet van het instrumentenpaneel nadat
de band is gerepareerd.
6. Laat de fles met afdichtingsmiddel (1) en
de afdichtingsslang (6) zo snel mogelijk
vervangen door een erkende dealer. Raad-
pleeg paragraaf "(F) Fles met afdichtings-
middel en slang vervangen".
OPMERKING:
Als u de band laat repareren, laat de erkende
dealer of het bandenservicebedrijf dan weten
dat de band is afgedicht met de bandenser-
vicekit.
(F) Fles met afdichtingsmiddel en slang
vervangen:
1. Maak de afdichtingsslang (6) (doorzich-
tig) los.
2. Zoek de ronde knop voor het losmaken van
de fles in het verzonken gedeelte onder de
fles.
3. Druk op de knop voor het losmaken van de
fles met afdichtingsmiddel. De fles met
afdichtingsmiddel (1) springt omhoog.
Verwijder de fles en voer deze volgens de
voorschriften af.4. Verwijder eventuele resten van het afdich-
tingsmiddel van de houder van de
bandenservicekit.
5. Breng de nieuwe fles met afdichtingsmid-
del (1) zo aan in de houder dat de afdich-
tingsslang (6) wordt uitgelijnd met de
slangsleuf in de voorzijde van de behui-
zing. Druk de fles in de behuizing. U hoort
een klik die aangeeft dat de fles goed op
zijn plaats zit.
6. Controleer of de dop op de fitting aan het
uiteinde van de afdichtingsslang (6) is
aangebracht en berg de slang op (aan de
onderzijde van de luchtpomp).
7. Berg de bandenservicekit weer op de
daarvoor bestemde plaats in de auto op.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw voertuig leeg is, kan
de motor met behulp van een set startkabels
en een accu in een ander voertuig of met een
draagbare snellader weer worden gestart. Bij
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
216
Page 219 of 352

onjuist gebruik kan het starten met startka-
bels gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedures.
OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare snellader moe-
ten instructies en vereiste voorzorgsmaatre-
gelen van de fabrikant worden uitgevoerd.
WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met startkabels
te starten wanneer de accu bevroren is. De
accu kan hierdoor openscheuren of explo-
deren, met kans op persoonlijk letsel.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of een
andere lader met een systeemspanning
groter dan 12 volt. Dit kan schade toebren-
gen aan de accu, startmotor, dynamo of
het elektrische systeem.
Voorbereiding voor het starten met
startkabels
De accu in uw auto bevindt zich voor in de
motorruimte, achter de linker
koplampeenheid.
WAARSCHUWING!
• Pas op voor de radiateurventilator wan-
neer de motorkap is geopend. Als het
contact is ingeschakeld, kan deze venti-
WAARSCHUWING!
lator op elk moment gaan draaien. Er
bestaat gevaar voor letsel door draaiende
ventilatorbladen.
• Verwijder alle metalen sieraden zoals
ringen, horloges en armbanden die on-
bedoeld elektrisch contact kunnen ma-
ken. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw
huid en ogen kan branden en ze produ-
ceren waterstofgas dat ontvlambaar en
explosief is. Houd open vuur of vonken
uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de automati-
sche versnellingsbak in de stand PARK
(handgeschakelde versnellingsbak in
NEUTRAL) en zet de contactschakelaar in
de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle
overbodige stroomverbruikers uit.
3. Wanneer u de accu van een ander voertuig
gebruikt voor het starten met startkabels,
parkeer het voertuig dan zo, dat de accu
Positieve accupool
217
Page 220 of 352

met de startkabels bereikbaar is, trek de
handrem aan en zorg ervoor dat de con-
tactschakelaar in de stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen con-
tact kunnen maken. Hierdoor kan een
massaverbinding ontstaan met mogelijk
persoonlijk letsel als gevolg.
Starten met startkabels
WAARSCHUWING!
Als u deze procedure niet volgt, kan dit
persoonlijk letsel en schade aan eigen-
dommen tot gevolg hebben door het explo-
deren van de accu.
LET OP!
Het niet opvolgen van deze procedure kan
leiden tot schade aan het laadsysteem van
het voertuig dat de starthulp biedt, of van
de auto met de lege accu.Aansluiten van de startkabels
1. Sluit het einde van de pluskabel(+)van
de hulpstartkabel aan op de positieve ac-
cupool(+)van het voertuig met de ontla-
den accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel
(+)aan op de pluspool(+)van de
hulpaccu.
3. Sluit het min-uiteinde(-)van de startka-
bel aan op de minpool(-)van de
hulpaccu.
4. Verbind het andere uiteinde van de mas-
sakabel(-)met een geschikt massapunt
op de motor (blootliggend metalen onder-
deel van de ontladen motor van het voer-
tuig), uit de buurt van de accu en het
brandstofinspuitsysteem.
WAARSCHUWING!
Sluit de startkabel niet aan op de minpool
(-) van de lege accu. De vonk die daardoor
ontstaat kan de accu doen exploderen en
persoonlijk letsel veroorzaken. Gebruik
uitsluitend de voorgeschreven massa-
WAARSCHUWING!
aansluiting; gebruik geen andere blootlig-
gende metalen onderdelen.
5. Start de motor van het voertuig met de
hulpaccu. Laat de motor enkele minuten
stationair draaien en start dan de motor
van het voertuig met de lege accu.
6. Nadat de motor is gestart moeten de start-
kabels in omgekeerde volgorde worden
verwijderd:
Loskoppelen van de startkabels
1. Koppel het min-uiteinde(-)van de start-
kabel los van het massapunt op de motor
van de auto met de lege accu.
2. Koppel de minkabel(-)van de startkabel
los van de minpool(-)van de hulpaccu.
3. Koppel het einde van de pluskabel(+)los
van de positieve(+)accupool van de
hulpaccu.
4. Koppel de pluskabel(+)van de startkabel
los van de pluspool(+)van de auto met de
lege accu.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
218
Page 221 of 352

Wanneer uw voertuig vaak met behulp van
startkabels moet worden gestart, dient u de
accu en het laadsysteem door een erkende
dealer te laten inspecteren.
LET OP!
Accessoires die op de aansluitcontacten
zijn aangesloten, ontvangen ook voedings-
spanning van de accu in de auto als u ze
niet gebruikt (bijv. mobiele apparatuur).
Als u de accessoires te lang aangesloten
laat zonder dat de motor draait, raakt de
accu zo ver ontladen dat de levensduur
ervan afneemt en/of de motor niet meer zal
starten.
BRANDSTOF TANKEN IN
NOODGEVALLEN
Noodontgrendeling voor brandstofvulklep
Wanneer u de brandstofvulklep niet kunt ope-
nen, kunt u gebruikmaken van de noodont-
grendeling van de tankklep.
1. Open de achterklep.2. Verwijder met de punt van uw sleutel het
klepje van de ontgrendelkabel in het rech-
ter bekledingspaneel.
3. Pak de ontgrendelkabel vast en trek hem
omhoog om de brandstofvulklep te
ontgrendelen.
OVERVERHITTING VAN DE
MOTOR
In elk van de hierna volgende gevallen kunt u
met de passende maatregelen de kans op
oververhitting van de motor verminderen.
• Op de grote weg — minder snelheid.
• In stadsverkeer — zet de keuzehendel in
NEUTRAL wanneer u stilstaat, maar ver-
hoog het stationair toerental niet.
LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koel-
systeem, kan dit leiden tot schade aan de
auto. Wanneer de temperatuurmeter in de
H-zone staat, zet dan de auto veilig stil aan
de kant van de weg. Laat de auto met
uitgeschakelde airco stationair draaien tot
LET OP!
de meternaald weer in het normale bereik
staat. Als de meternaald op "H" blijft staan
en u een geluidssignaal hoort, zet de motor
dan onmiddellijk af en neem contact op
voor service.
OPMERKING:
Er zijn verschillende manieren om dreigende
oververhitting van de motor te voorkomen:
• Als de airco is ingeschakeld, schakel deze
dan uit. Het aircosysteem voert warmte af
naar het koelsysteem en dat gebeurt niet
als u de airco uitzet.
• U kunt ook de temperatuurregelknop in de
hoogste stand zetten, de ventilatie in de
vloerstand zetten en de aanjagerschakelaar
in een hoge stand zetten. Zo ondersteunt
het verwarmingssysteem de werking van de
radiateur bij het afvoeren van warmte uit
het koelsysteem.
WAARSCHUWING!
Hete koelvloeistof (antivries) en stoom uit
de radiateur kunnen ernstige brandwon-
219
Page 222 of 352

WAARSCHUWING!
den veroorzaken. Als u stoom van onder de
motorkap hoort of ziet komen, mag u de
motorkap pas openen nadat de radiateur
voldoende is afgekoeld. Open nooit de vul-
dop van het koelsysteem als de radiateur
of het koelvloeistofreservoir heet is.
SCHAKELHENDEL
ONTGRENDELEN
Als zich een storing voordoet en de schakel-
hendel niet uit de stand PARK kan worden
bewogen, dan kunt u de volgende procedure
uitvoeren om de schakelhendel tijdelijk te
kunnen bewegen:
1. Zet de motor af.
2. Trek de handrem aan.
3. Maak met een schroevendraaier of soort-
gelijk gereedschap de sierlijst en mof van
de schakelhendel voorzichtig los van de
middenconsole, en til deze omhoog om
toegang te krijgen tot het
schakelhendelmechanisme.4. Houd het rempedaal stevig ingetrapt.
5. Steek een kleine schroevendraaier of
soortgelijk gereedschap in de opening van
het ontgrendelmechanisme van de scha-
kelhendel (in de rechtervoorhoek van de
schakelhendeleenheid) en druk het ont-
grendelingsmechanisme omlaag en houd
het in deze stand.
6. Beweeg de schakelhendel naar de stand
NEUTRAL.7. De motor kan dan in de stand NEUTRAL
worden gestart.
8. Breng de manchet van de schakelhendel
weer aan.
EEN VASTZITTENDE AUTO
WEER VRIJ KRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kunt u de auto meestal
door een heen en weer gaande beweging los
krijgen. Draai het stuur links- en rechtsom
om de voorwielen vrij te maken. Houd, voor
voertuigen met automatische versnellings-
bak, de vergrendelknop op de schakelhendel
ingedrukt. Schakel vervolgens tussen DRIVE
en REVERSE (bij automatische versnellings-
bak) of de 2E VERSNELLING en REVERSE
(bij handgeschakelde versnellingsbak) en
trap tegelijkertijd het gaspedaal licht in.
Opening ontgrendelmechanisme
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
220
Page 223 of 352

OPMERKING:
Op auto's met een automatische versnellings-
bak:er kan alleen tussen DRIVE en REVERSE
worden geschakeld bij wielsnelheden van
8 km/u (5 mph) of minder. Wanneer de trans-
missie langer dan twee seconden in de stand
NEUTRAL blijft, moet u het rempedaal inge-
trapt houden om DRIVE of REVERSE in te
schakelen.
Trap het gaspedaal net voldoende in om de
heen en weer gaande beweging van de auto
op gang te houden, zonder dat de wielen
doorslippen of het toerental overmatig
oploopt.
LET OP!
• Het overmatig laten oplopen van het
toerental van de motor of het laten door-
slippen van de wielen kan leiden tot
oververhitting en beschadiging van de
versnellingsbak. Laat de motor ten min-
ste één minuut stationair draaien met de
versnellingsbak in de stand NEUTRAL
telkens nadat de auto vijf keer heen en
weer is bewogen. Zo voorkomt u overver-
LET OP!
hitting en vermindert u het risico op
schade aan de koppeling of de versnel-
lingsbak bij langdurige pogingen om de
auto vrij te krijgen.
• Wanneer u een vastzittend voertuig heen
en weer beweegt door snel te schakelen
tussen DRIVE en de TWEEDE VER-
SNELLING, mogen de wielen nooit snel-
ler doorslippen dan 24 km/u (15 mph),
omdat anders schade kan ontstaan aan
de aandrijflijn.
• Het overmatig laten oplopen van het
toerental van de motor of het te snel
laten doorslippen van de wielen kan lei-
den tot oververhitting en beschadiging
van de versnellingsbak. Ook kunnen de
banden beschadigd raken. Laat de wie-
len niet met meer dan 48 km/u (30 mph)
doorslippen (de transmissie schakelt
niet op).
OPMERKING:
Druk, indien nodig, voordat u de auto heen en
weer beweegt eerst op de toets "ESC Off" om
het elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) in de stand "Partial Off" (gedeeltelijkuit) te zetten. Raadpleeg de paragraaf "Elek-
tronisch remsysteem" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie. Als de auto is
losgekomen, drukt u nogmaals op de toets
"ESC Off" om de stand "ESC On" te
herstellen.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is
gevaarlijk. De krachten die vrijkomen bij te
hoge wielsnelheden kunnen de banden en
assen, zelfs onherstelbaar, beschadigen.
Er kan een band exploderen, waardoor
iemand gewond kan raken. Laat de wielen
van uw auto niet met een hogere snelheid
dan 48 km/u (30 mph) of langer dan
30 seconden continu doorslippen. Zorg er
ook voor dat er geen personen aanwezig
zijn in de nabijheid van een doorslippend
wiel, ongeacht de snelheid waarmee het
wiel ronddraait.
221
Page 224 of 352

SLEPEN VAN EEN AUTO
MET PECH
In dit hoofdstuk worden de procedures be-
schreven voor het slepen van een auto met
pech door een wegsleepbedrijf.
Sleepmethode Wielen LOS van de
grondMODELLEN MET VOORWIELAANDRIJVING (FW) 4X4-MODELLEN
Slepen met alle wielen
op de grondGEENNIET TOEGESTAAN NIET TOEGESTAAN
Slepen met behulp van
een wiellift of dollyAchterNIET TOEGESTAAN NIET TOEGESTAAN
Voor OKNIET TOEGESTAAN
Flatbed (autoambu-
lance)ALLE BESTE METHODE ENIGE METHODE
Om schade aan uw auto te voorkomen is de
juiste sleepuitrusting vereist. Gebruik uitslui-
tend sleepstangen en andere uitrusting die
speciaal voor dit doel zijn gemaakt en volg de
instructies van de fabrikant van de uitrusting.
Het gebruik van veiligheidskettingen is ver-
plicht. Bevestig sleepstangen of andere
sleepuitrusting altijd aan een dragend deel
van het voertuig, nooit aan bumpers of hier-aan bevestigde beugels. De verkeersvoor-
schriften met betrekking tot het slepen van
voertuigen moeten worden opgevolgd.
OPMERKING:
• U moet controleren of de automatische
handremfunctie is uitgeschakeld voordat u
de auto sleept, om te voorkomen dat per
ongeluk de elektrische handrem wordt aan-
getrokken. De automatische handremfunc-tie wordt ingeschakeld of uitgeschakeld via
de door de klant te programmeren functies
in de Uconnect instellingen.
• Bij voertuigen met een lege accu of waar-
van het elektrische systeem is uitgevallen
en de elektrische handrem (EPB) is inge-
schakeld, moeten de achterwielen met be-
hulp van een dolly of krik van de grond
worden getild wanneer het voertuig op een
autoambulance wordt gezet.
IN GEVAL VAN NOOD/PECH
222