Met de sleutelhouder kunt u met behulp van
een losse sleutelhouder de portieren en ach-
terklep vergrendelen of ontgrendelen vanaf
een afstand tot maximaal 20 m (66 ft). U
hoeft de sleutelhouder niet op de auto te
richten om het systeem te activeren.
• Met deze functie kan de bestuurder de
contactschakelaar bedienen door op een
toets te drukken, zolang de sleutelhouder
zich in de passagiersruimte bevindt.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar na het indruk-
ken van een toets niet reageert, is de batterij
van de sleutelhouder mogelijk bijna leeg of
leeg. Als dit het geval is, kan de contactscha-
kelaar ook op een andere manier worden
bediend. Druk de voorzijde (zijde tegenover
de noodsleutel) van de sleutelhouder tegen
de toets ENGINE START/STOP om de con-
tactschakelaar te bedienen.OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar na het indruk-
ken van een toets niet reageert, is de batterij
van de sleutelhouder mogelijk bijna leeg of
leeg. Als dit het geval is, kan de contactscha-
kelaar ook op een andere manier worden
bediend. Druk de voorzijde van de sleutel-
houder (zijde tegenover de noodsleutel) te-
gen de toets ENGINE START/STOP om de
contactschakelaar te bedienen.
Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk eenmaal kort op de ontgrendeltoets op
de sleutelhouder om het portier aan de be-
stuurderszijde te ontgrendelen of druk twee-
maal binnen vijf seconden om alle portieren
en de achterklep te ontgrendelen.
Alle portieren kunnen worden geprogram-
meerd om te worden ontgrendeld bij de eer-
ste druk op de ontgrendeltoets. Raadpleeg de
paragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.
Sleutelhouder
1 — Achterklep
2 — Ontgrendelen
3 — Vergrendelen
4 — Remote start (starten op afstand)UW VOERTUIG LEREN KENNEN
18
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar na het indruk-
ken van een toets niet reageert, is de batterij
van de sleutelhouder mogelijk bijna leeg of
leeg. Als dit het geval is, kan de contactscha-
kelaar ook op een andere manier worden
bediend. Druk de voorzijde (zijde tegenover
de noodsleutel) van de sleutelhouder tegen
de toets ENGINE START/STOP om de con-
tactschakelaar te bedienen.De contactschakelaar in de vorm van een
drukknop kan in de volgende modi worden
gezet:
OFF (Uit)
• De motor wordt uitgeschakeld.
• Sommige elektrische apparaten (bijv. cen-
trale vergrendeling, alarm, enz. ) zijn nog
steeds beschikbaar.
ACC
• Motor is niet gestart.
• Sommige elektrische apparaten zijn
beschikbaar.
RUN
• Rijpositie.
•
Alle elektrische apparaten zijn beschikbaar.
START
• Start de motor.
OPMERKING:
Het voertuig start niet als de sleutelhouder
zich in de bagageruimte bevindt en de ach-
terklep wordt geopend.
WAARSCHUWING!
• Verwijder altijd de sleutelhouder uit het
voertuig bij het verlaten van het voertuig
en sluit het voertuig af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die
niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om verschillende
redenen gevaarlijk. Kinderen of derden
lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rempedaal
of de schakelhendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van het voertuig (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go niet in de stand ON/RUN
staan. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere
schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
START/STOP-contactschakelaar
UW VOERTUIG LEREN KENNEN
20
OPMERKING:
De functie Easy Entry/Easy Exit is af-fabriek
niet ingeschakeld. Om deze functie in (of
later weer uit) te schakelen, moet u "Easy Exit
Seats" (stoelen met Easy Exit) selecteren in
"Engine Off Options" (opties voor uitgescha-
kelde motor) in het Uconnect systeem.
Voor meer informatie raadpleegt u de para-
graaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje.
Verwarmde/geventileerde stoelen
Stoelverwarming voor
Als uw voertuig is uitgerust met stoelverwar-
ming vóór, bevinden de bedieningselementen
hiervan zich in het Uconnect systeem. U
vindt de bedieningstoetsen via het scherm
"Climate” (klimaat) of "Controls" (bedienings-
elementen).
• Druk eenmaal op de stoelverwarmingsknop
om de HI-instelling in te schakelen.
• Druk nogmaals op de stoelverwarmings-
knop
om de LO-instelling in te schake-
len.• Druk een derde maal op de stoelverwar-
mingsknop
om de verwarmingsele-
menten uit te schakelen.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, scha-
kelt het systeem na ongeveer 60 minuten
continue werking automatisch naar de lage
stand (LO). Op dat moment verandert het
display van HI (hoge stand) in LO (lage
stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer
45 minuten automatisch uitgeschakeld
(OFF).
OPMERKING:
De stoelverwarming werkt uitsluitend wan-
neer de motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend startsys-
teem
Bij uitvoeringen met een op afstand bediend
startsysteem kunt u programmeren dat de
stoelventilatie wordt ingeschakeld tijdens het
starten op afstand.
Deze functie kan worden geprogrammeerd
via het Uconnect systeem. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Instellingen van Uconnect" in het
hoofdstuk "Multimedia" in het instructie-
boekje voor meer informatie.WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kun-
nen voelen als gevolg van ouderdom,
chronische ziekte, diabetes, rugletsel,
medicatie, alcoholgebruik, uitputting of
een andere lichamelijke conditie, moe-
ten voorzichtig zijn bij het gebruik van
de stoelverwarming. Deze kan zelfs bij
lage temperaturen brandwonden veroor-
zaken, met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op de zitting of
de rugleuning die warmte-isolerend wer-
ken, zoals een deken of kussen. Hierdoor
kan de stoelverwarming oververhit ra-
ken. Een oververhitte stoel kan leiden tot
ernstige brandwonden als gevolg van de
verhoogde oppervlaktetemperatuur van
de zitting.
Geventileerde voorstoelen
Als uw voertuig is uitgerust met stoelventila-
tie, bevinden zich in de stoelzitting en de
rugleuning ventilatoren die lucht uit het pas-
sagierscompartiment door kleine perforaties
in de stoelbekleding blazen, ter verkoeling
29
— Waarschuwingslampje voor de rij-
strookdetectie — indien aanwezig
Het waarschuwingslampje voor de rijstrook-
detectie gaat continu geel branden wanneer
het voertuig een rijstrookmarkering nadert.
Het waarschuwingslampje knippert wanneer
het voertuig over de rijstrookmarkering rijdt.
Raadpleeg de paragraaf "Rijstrookdetectie —
indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten en
rijden" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje onderhoud
rijstrookdetectie — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden wan-
neer het LaneSense-systeem niet werkt en
onderhoud vereist. Bezoek een erkende dea-
ler.
— Waarschuwingslampje brandstofvul-
dop los — indien aanwezig
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de brandstofvuldop los zit. Sluit de vuldop
goed om het lampje te laten doven. Bezoek
een erkende dealer als het lampje blijft bran-
den.
Gele controlelampjes
— Gloeibougielampje — indien aan-
wezig
Dit voertuig blokkeert het starten wanneer de
omgevingstemperatuur lager is dan -30 °C
(-22 °F) en de afgelezen waarde van de olie-
temperatuursensor aangeeft dat geen motor-
blokverwarming is gebruikt. Het gloeibougie-
lampje gaat tijdens koud weer gedurende
maximaal tien seconden knipperen.
Als het voertuig is uitgerust met een blokver-
warmingskabelboom wordt het bericht "Plug
In Engine Heater" (motorverwarming aanslui-
ten) weergegeven in de instrumentengroep
wanneer de omgevingstemperatuur lager is
dan -15 °C (5 °F) op het moment dat de
motor wordt uitgeschakeld als herinnering
om mogelijke vertragingen bij het starten bij
de volgende koude start te voorkomen.
— Controlelampje laag niveau Diesel
Exhaust Fluid (DEF) — indien aanwezig
Het controlelampje laag niveau Diesel Ex-
haust Fluid (DEF) gaat branden wanneer er
weinig Diesel Exhaust Fluid (DEF) in de auto
aanwezig is. Raadpleeg "Starten en rijden"
voor meer informatie hierover.
— Controlelampje water in brandstof
— indien aanwezig
De indicator "Water in brandstof" brandt als
water wordt gedetecteerd in het brandstoffil-
ter. Als dit lampje blijft branden, mag u de
auto NIET starten voordat u het water uit het
brandstoffilter hebt afgetapt om schade aan
de motor te voorkomen. Raadpleeg de para-
graaf "Brandstof aftappen/
waterscheidingsfilter" in “Dealer Service” in
het hoofdstuk "Service en onderhoud" voor
meer informatie.
Controlelampje Forward Collision War-
ning uit — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat Forward Collision
Warning is uitgeschakeld.
73
1. Trek altijd de handrem aan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u
één keer op de knop ENGINE START/
STOP drukt.
OPMERKING:
Een vertraging voor het starten van maxi-
maal vijf seconden is mogelijk onder zeer
koude omstandigheden. Het controle-
lampje "Wachten met starten" gaat bran-
den tijdens het voorgloeien. Als het con-
trolelampje "Wachten met starten"
uitgaat, slaat de motor automatisch aan.
LET OP!
Als het "Water in Fuel Indicator Light"
(controlelampje water in brandstof) blijft
branden, START de motor dan NIET tot het
water is afgetapt uit de brandstoffilters om
schade aan de motor te voorkomen.3. Het systeem schakelt automatisch de
startmotor in om de motor te starten. Als
de auto niet start, wordt de startmotor
automatisch na 30 seconden
uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, drukt u nog-
maals op de knop.
5. Controleer of het waarschuwingslampje
oliedruk gedoofd is.
6. Zet de handrem vrij.
Warmdraaien van motor
Geef nooit volgas als de motor koud is. Bij het
starten van een koude motor brengt u de
motor langzaam op het bedrijfstoerental, zo-
dat de oliedruk wordt gestabiliseerd naar-
mate de motor warmdraait.
OPMERKING:
Als u een koude motor onbelast laten draaien
met een hoog toerental, kan witte rook en een
afname van het motorvermogen het gevolg
zijn. Onbelaste motortoerentallen moeten la-
ger zijn dan 1200 omw/min tijdens het warm-
draaien, vooral bij lage temperaturen.
AANBEVELINGEN VOOR
INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as)
van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km (300 mijl) rustig. Na
de eerste 100 km (60 mijl) kunt u het beste
een snelheid tot 80 à 90 km/u (50 à 55 mph)
aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, draagt
nu en dan kort accelereren met plankgas,
binnen de grenzen van de geldende verkeers-
regels, bij aan een goed inrijdproces. Accele-
reren met plankgas in een lage versnelling
kan schadelijk zijn en moet worden verme-
den.
De motorolie die in de fabriek in de motor is
aangebracht, is een energiebesparend smeer-
middel van een hoge kwaliteit. Houd bij het
verversen van de olie rekening met de het te
verwachten klimaat waarin de auto wordt ge-
bruikt. Raadpleeg de paragraaf "Vloeistoffen
en smeermiddelen" in het hoofdstuk "Techni-
sche gegevens" voor de aanbevolen viscosi-
teit en kwaliteitsklassen.
143
• Houd een van deze twee pijltoetsen op het
aanraakscherm langer dan twee seconden
ingedrukt om zenders over te slaan zonder
te stoppen. De radio stopt bij de volgende
zender die kan worden beluisterd zodra de
pijltoets op het aanraakscherm wordt
losgelaten.
Direct afstemmen
• Stem direct af op een radiozender de
schermtoets "Tune" (afstemmen) te druk-
ken en het nummer van de gewenste zender
in te voeren.
Voorkeurzenders handmatig opslaan
In uw radio kunnen in totaal 24 voorkeurzen-
ders worden opgeslagen, 12 voorkeurzenders
per band (AM en FM). Ze worden bovenaan in
het radioscherm weergegeven. Als u de
12 voorkeurzenders per band wilt weergeven,
drukt u op de pijltoets in de rechterboven-
hoek van het scherm om te schakelen tussen
de twee sets voorkeurzenders.
Volg de onderstaande stappen om een voor-
keurzender handmatig op te slaan:
1. Stem af op de gewenste zender.2. Houd de schermtoets met het gewenste
cijfer langer dan twee seconden ingedrukt
of tot u een bevestigingstoon hoort.
Media-modus
De bedieningselementen worden beschik-
baar door de gewenste schermtoets te kiezen
en te kiezen tussen Disk, AUX, USB,
Bluetooth of SD-kaart.
OPMERKING:
Uconnect schakelt automatisch naar de
juiste modus wanneer een medium voor het
eerst wordt aangesloten op of geplaatst in het
systeem.
INSTELLINGEN VAN
UCONNECT
Het Uconnect systeem geeft u via scherm-
toetsen toegang tot instellingen voor door de
klant programmeerbare functies, zoals Dis-
play (scherm), Voice (spraakbediening),
Clock (klok), Safety & Driving Assistance (vei-
ligheid en rijhulp), Lights (verlichting), Doors
& Locks (Portieren en sloten), Auto-On Com-
fort (comfort automatisch aan), Engine Off
Options (opties voor uitgeschakelde motor),
Compass (kompas), Audio, Phone/Bluetooth
(telefoon/Bluetooth), Radio Setup (radio-
Uconnect 3C/3C NAV Media
1 — Nummer
herhalen
2 — Nummer
en tijd
3 — Shuffle
nummers
4 — Informatie
nummer5 — Nummers
in afspeel-
wachtrij tonen
6 — Door mu-
ziek bladeren
7 — Muziek-
bron
MULTIMEDIA
294
instellingen), Restore Settings (instellingen
herstellen), Clear Personal Data (persoonlijke
gegevens wissen) en System Information
(systeeminformatie).
Druk op de schermtoets SETTINGS (instellin-
gen) (Uconnect 3), of druk op de schermtoets
"Apps" (Uconnect 3C/3C NAV) onderaan in
het aanraakscherm en druk vervolgens op de
schermtoets "Settings" (Instellingen) om het
scherm Settings (Instellingen) te openen. Om
een instelling te selecteren, bladert u om-
hoog of omlaag tot de gewenste instelling
wordt gemarkeerd en drukt u op deze instel-
ling totdat naast de instelling een vinkje ver-
schijnt, waarmee wordt aangegeven dat de
instelling is geselecteerd. De volgende
functie-instellingen zijn beschikbaar:
• Display (scherm) • Engine Off Options
(opties voor uitge-
schakelde motor)
• Voice (spraakbedie-
ning)• Audio
• Clock (klok) • Phone/Bluetooth
(telefoon/Bluetooth)• Safety & Driving As-
sistance (veiligheid en
rijhulp)• Radio Setup (radio-
instellingen)
• Verlichting • Restore Settings (in-
stellingen herstellen)
• Doors & Locks (por-
tieren en sloten)• Clear Personal Data
(persoonlijke gege-
vens wissen)
• Auto-On Comfort
(comfort automatisch
aan)• System Information
(systeeminformatie)
• Compass (kompas)
[Uconnect 3]
OPMERKING:
Afhankelijk van de voertuigopties kunnen de
functie-instellingen variëren.
Raadpleeg de paragraaf "Instellingen van
Uconnect" in het hoofdstuk "Multimedia" in
het instructieboekje voor meer informatie.
BEDIENING IPOD/USB/SD-
KAART/MEDIASPELER
Er zijn vele manieren om muziek af te spelen
vanaf MP3-spelers, USB-apparaten of SD-
kaarten via het audiosysteem van uw voer-
tuig. Kies de schermtoets "Media" om te
beginnen.
Uconnect Media hub
1 — SD-kaartsleuf
2 — AUX-aansluiting
3 — USB-poort
295