Page 97 of 296

ATTENZIONE
60)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij
nadering van voertuigen buiten de
detectiezones. De bestuurder moet altijd
voldoende aandacht houden voor het
verkeer en de wegomstandigheden en voor
het controleren van het traject van het
voertuig.
61)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid voor het besturen van
het voertuig ligt altijd nog bij de bestuurder,
die rekening moet houden met de
verkeersomstandigheden om in volledige
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
moet altijd de op veilige afstand te rijden
ten opzichte van het voertuig dat voor hem
rijdt.
62)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is, dan
kan de automatische remingreep gestopt
worden (bijv. om een eventuele manoeuvre
om het obstakel te vermijden mogelijk te
maken).
63)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren
en voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn
buiten beschouwing gelaten.64)Als de auto op een rollenbank
geplaatst moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als hij
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
Uconnect™-systeem.
65)Als het iTMPS-systeem een
spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de
spanning van alle vier de banden te
controleren.
66)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhoud of de veiligheid vervangt.
67)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden
68)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijv. bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot
stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
69)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in staat
om de banden op te pompen.70)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verkort de
levensduur van het loopvlak en kan het
vermogen om de auto op veilige manier te
besturen beïnvloeden.
AVVERTENZA
32)Het systeem kan beperkt of niet werken
vanwege weersomstandigheden zoals
zware regen, hagel, dikke mist, hevige
sneeuw.
33)De sectie van de bumber voor de
sensor mag niet bedekt zijn met stickers,
extra koplampen of enig ander voorwerp.
34)De interventie van het systeem kan
onverwacht of vertraagd zijn wanneer
andere voertuigen ladingen transporteren
die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of
van de achterkant, in verhouding tot de
normale afmeting van het voertuig.
35)Werking kan in gevaar worden gebracht
door structurele wijzigingen aangebracht
aan het voertuig, zoals modificatie aan de
frontale geometrie, vervanging van wielen
of een zwaardere lading dan de
standaardlading van het voertuig.
36)Incorrecte reparaties verricht op het
voorste deel van het voertuig (bijv. bumper,
chassis) kunnen de positie van de
radarsensor wijzigen en de werking ervan in
gevaar brengen. Ga naar een Fiat
Servicenetwerk om elke operatie van dit
type.
37)Knoei niet aan of voer geen interventie
uit aan de radarsensor of aan de camera
op de voorruit. Neem in geval van een
storing van de sensor contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
95
Page 98 of 296

38)Bij het slepen van een trailer (met
modules geïnstalleerd na het aanschaffen
van het voertuig), een voertuig of tijdens
laadmanoeuvres op een voertuigtransport
(of in het voertuig voor transport), moet het
systeem worden uitgeschakeld via het
Uconnect™systeem.
39)Was niet met hogedrukjets in de
onderste zone van de bumber: in het
bijzonder, niet werken op de elektrische
connector van het systeem.
40)Wees voorzichtig in het geval van
reparaties en nieuwe verf in de zone rond
de sensor (paneel dat de sensor bedekt op
de linkerkant van de bumper). In het geval
van een frontale botsing kan de sensor
automatisch buiten werking worden gesteld
en kan er op het display een bericht
worden weergegeven dat de sensor
gerepareerd moet worden. Ook als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen
naar een Fiat Servicenetwerk om de
radarsensor te laten uitlijnen of vervangen.BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op de
juiste manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDS-
GORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de gordel
wanneer er heftig geremd wordt of door
een sterke deceleratie wegens een
botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven
en kan hij zich aanpassen aan het
lichaam van de inzittende. In het geval
van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van het
voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
96
VEILIGHEID
Page 99 of 296

GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, gesp
A fig. 68 en steek deze in de sluiting B,
totdat de klik van het vergrendelen
wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
knop C fig. 68 en begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand,
zodat hij niet draait.
71) 72)
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit is
normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel wordt
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
Eenmaal zittend op de stoel, de
achterste veiligheidsgordels omleggen
zoals getoond in fig. 69.
BELANGRIJK Wanneer de achterbank
vanuit ingeklapte stand teruggezet
wordt in de stand voor normaal
gebruik, zorg er dan voor dat de
veiligheidsgordels goed geplaatst zijn,
zodat ze altijd beschikbaar zijn.HOOGTE VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL
INSTELLEN
73) 74)
Er zijn vijf verschillende
hoogteverstellingen mogelijk.
Om de hoogte aan de bovenkant in te
stellen, van boven naar onder, moeten
knoppen A fig. 70 (aan beide zijden van
handgreep B) tegelijk (naar elkaar)
worden ingedrukt, en moet de
handgreep naar beneden geschoven
worden.
Om de hoogte aan de kant van de ruit
in te stellen, van boven naar onder,
moet handgreep B verschoven worden
(zonder iets in te drukken).
68F1B0101C
69F1B0382C
70F1B0103C
97
Page 100 of 296

Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
71)Druk tijdens het rijden nooit op knop C.
72)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
ongeval blootgesteld worden aan een
groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
73)Stel de veiligheidsgordels af wanneer
de auto stil staat.
74)Controleer na het afstellen van de
hoogte altijd of de grip vergrendeld is in
een van de van te voren ingestelde
standen. Hiervoor moet met losgelaten
knoppen A iets meer druk omlaag worden
uitgeoefend om het
vergrendelingsmechanisme vast te laten
klikken als de grip niet is losgelaten in een
van de van te voren ingestelde standen.
SBR-SYSTEEM (Seat
Belt Reminder)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal (zie
de volgende paragrafen).
OPMERKING Om het geluidssignaal
permanent uit te laten schakelen naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk gaan. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Menu van het display opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf "Display" in
het hoofdstuk “Kennismaking met het
instrumentenpaneel”).
GEDRAG WAARSCHU-
WINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
VOOR
Wanneer de startinrichting naar MAR
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 71 )
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende op
de stoel) niet is vastgemaakt, blijft het
waarschuwingslampje permanent
branden.
Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op de
stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief voor
de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
71F1B0104C
98
VEILIGHEID
Page 101 of 296
Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen,
wordt ingeschakeld, wordt het
geluidssignaal uitgeschakeld en gaat
het waarschuwingslampje
permanent branden. De cyclus
waarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
GEDRAG PICTOGRAM
VEILIGHEIDSGORDEL
ACHTERBANK
De pictogrammen worden
weergegeven op het display
(fig. 72 versies met kleurendisplay of
fig. 73 versies met monochromatisch
display), enkele seconden nadat de
startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid.
De pictogrammen zullen na ongeveer
30 seconden of nadat de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt,
verdwijnen.De pictogrammen op het display
hebben de volgende betekenissen
(waar van toepassing):
A: veiligheidsgordel linksachter
vastgemaakt;
B: veiligheidsgordel middenachter
vastgemaakt;
C: veiligheidsgordel rechtsachter niet
vastgemaakt.
72F1B0105C73F1B0106C
99
Page 102 of 296

De pictogrammen worden
weergegeven in overeenstemming met
de veiligheidsgordels van de
achterbank, en blijven ongeveer
30 seconden branden na de laatste
statusverandering van de
veiligheidsgordels:
als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven, zoals te zien is
in A en B (groen op het kleurendisplay);
als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven zoals te zien is
in C (rood op het kleurendisplay);
Als een veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het
bijbehorende pictogram op het display
branden.
Verder zullen de pictogrammen bij elke
sluiting van één van de portieren weer
gedurende 30 seconden gaan branden.
Het pictogram wordt groen nadat de
bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).BELANGRIJKE OPMERKINGEN
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het
SBR-systeem alleen aangeven of de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
(rood pictogram) of wel zijn
vastgemaakt (groen pictogram), niet de
aanwezigheid van passagiers.
Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat
de startinrichting naar de stand MAR is
gedraaid branden, ongeacht de status
van de veiligheidsgordels (zelfs als de
gordels allemaal zijn vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van ten minste één gordel
verandert van vastgemaakt naar
niet-vastgemaakt of andersom.
GORDELSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
gordelspanners van de
veiligheidsgordels van voor- en
achterstoelen. Deze trekken de
veiligheidsgordels in geval van een
zware frontale botsing diverse
centimeters terug om ervoor te zorgen
dat ze perfect op het lichaam van de
inzittenden aansluiten voordat de
blokkering begint.
Het is duidelijk dat de gordelspanners
geactiveerd zijn wanneer de gordel niet
meer teruggetrokken wordt in het
oprolmechanisme.
De voorstoelen van het voertuig zijn ook
uitgerust met een tweede
gordelspanner (gemonteerd in de zone
van de instaplijst). De activering van
deze gordelspanner wordt gesignaleerd
door de verkorting van de metalen
kabel.
Tijdens de activering van de
gordelspanner kan er wat rook
afgegeven worden. Deze rook is niet
schadelijk en impliceert geen
brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.
100
VEILIGHEID
Page 103 of 296

Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven enz.)
met water en/of modder in contact is
geweest, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk om hem te laten
vervangen.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
KRACHTBEGRENZERS
75)
41)
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een inrichting die bij een
frontale aanrijding de piekbelasting op
borst en schouders beperkt.
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK VAN
DE
VEILIGHEIDSGORDELS
76) 77) 78)
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen
wel het onderste deel van de gordel
lager omleggen, zodat de gordel over
het bekken en onder de buik
fig. 74 komt. Naar gelang de
zwangerschap verder gevorderd is,
moet de bestuurder zowel de stoel als
het stuurwiel zodanig verstellen dat
volledige controle over de auto mogelijk
is (pedalen en stuurwiel moeten
gemakkelijk bereikbaar zijn). De
maximale speling tussen de buik en het
stuurwiel moet aangehouden worden.
Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is. Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
fig. 75 en dus niet over de buik van de
inzittende liggen.Gebruik nooit voorwerpen (clips,
klemmen enz.) die een goede
aansluiting van de gordel op het
lichaam verhinderen.
Elke gordel mag slechts door één
iemand gebruikt worden. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden
met één veiligheidsgordel voor beiden
fig. 76.
74F1B0107C
75F1B0108C
101
Page 104 of 296

Steek geen enkel voorwerp tussen de
gordel en het lichaam van een
inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
zorg er altijd voor dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de gordel;
vervang de gordels na een ongeval,
ook al lijken ze niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners in werking zijn
getreden;
zorg dat er geen vocht in de
oprolautomaat komt: de goede werking
ervan is alleen gegarandeerd als ze
droog blijven;
vervang de gordels als ze sporen van
slijtage of beschadiging vertonen.
ATTENZIONE
75)De gordelspanner is voor éénmalig
gebruik bestemd. Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de
gordelspanners te laten vervangen nadat
ze in werking zijn getreden.
76)Het demonteren of aanpassen van
onderdelen van de veiligheidsgordel of
gordelspanner is ten strengste verboden.
Werkzaamheden aan deze onderdelen
moeten worden uitgevoerd door
gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
77)Voor maximale bescherming moet de
rugleuning rechtop gezet worden, moet
men goed tegen de rugleuning aanzitten en
moet de gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken. Draag altijd
veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin!
Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij
een ongeval het risico op ernstige
verwondingen toenemen en kan zelfs de
dood tot gevolg hebben.78)Als de gordel zwaar is belast,
bijvoorbeeld bij een ongeval, moet deze
volledig worden vervangen, samen met de
verankeringen, de bevestigingsschroeven
van de verankeringen en de gordelspanner;
ook als er namelijk geen zichtbare defecten
zijn, kan de gordel zijn sterkte-
eigenschappen zijn verloren.
AVVERTENZA
41)Werkzaamheden die leiden tot stoten,
trillingen of plaatselijke verhitting in de zone
rondom de gordelspanners (meer dan 100
°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen
de gordelspanners beschadigen of in
werking doen treden. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
76F1B0109C
102
VEILIGHEID