Page 129 of 232

Druk op de OFF/CANCEL-
schakelaarwanneer geen
kruissnelheid is ingesteld(het gele
waarschuwingslampje gaat branden).
Het scherm van de snelheidsbegrenzer
wordt niet langer weergegeven en het
(gele) indicatielampje instelbare
snelheidsbegrenzer ingesteld gaat uit.
Het systeem schakelt over naar de
cruise-control als tijdens de werking van
de instelbare snelheidsbegrenzer op de
ON-schakelaar wordt gedrukt.
EEN GEWENSTE
SNELHEID INSTELLEN
Ga als volgt te werk:
druk op de ON-schakelaar om het
systeem in te schakelen;
druk op SET/- om de snelheid in te
stellen. De snelheid wordt op de actuele
voertuigsnelheid ingesteld als de
actuele voertuigsnelheid 30 km/h of
hoger is. De snelheid wordt ingesteld
op 30 km/h als de actuele
voertuigsnelheid lager dan 30 km/h is;
houd de "RES/+"-schakelaar continu
ingedruktom de ingestelde snelheid
te verhogen. De ingestelde snelheid
kan met stappen van 10 km/h worden
verhoogd. De ingestelde snelheid kan
ook met stappen van circa 1 km/h
worden verhoogd door de
"RES/+"-schakelaar kort in te drukken.
Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheidneemt met circa 4 km/h toe als de
"RES/+"-schakelaar 4 keer wordt
ingedrukt;
houd de "SET/-"-schakelaar continu
ingedruktom de ingestelde snelheid
te verlagen. De ingestelde snelheid
kan met stappen van 10 km/h worden
verlaagd. De ingestelde snelheid kan
ook met stappen van circa 1 km/h
worden verhoogd door de
"SET/-"-schakelaar kort in te drukken.
Bijvoorbeeld, de ingestelde snelheid
neemt met circa 4 km/h af als de
"SET/-"-schakelaar 4 keer wordt
ingedrukt.
OPMERKING Druk op de
"RES/+"-schakelaar om de
weergegeven voertuigsnelheid in te
stellen als de voertuigsnelheid op het
instrumentencluster wordt
weergegeven.
OPMERKING Het systeem wordt
tijdelijk uitgeschakeld als het voertuig
versnelt wanneer het gaspedaal flink
wordt ingedrukt. Het systeem gaat
weer werken wanneer de
voertuigsnelheid tot de ingestelde
snelheid of lager is gedaald.
OPMERKING Bij het afrijden van een
helling kan de voertuigsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
HET SYSTEEM TIJDELIJK
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt tijdelijk
uitgeschakeld (in stand-by geplaatst)
wanneer een van de volgende
handelingen wordt verricht terwijl de
snelheidsbegrenzer wordt
weergegeven:
de OFF/CAN-schakelaar wordt
ingedrukt;
wanneer het gaspedaal flink wordt
ingedrukt.
Hervat de werking van het systeem op
de eerder ingestelde snelheid door op
de "RES/+"-schakelaar te drukken. De
instelbare snelheid kan worden
ingesteld met een druk op de
"SET/-"-schakelaar terwijl het systeem
in stand-by is geplaatst.
BELANGRIJK
149)Schakel het systeem altijd uit wanneer
van bestuurder wordt gewisseld. Als van
bestuurder gewisseld is en de nieuwe
bestuurder niet weet dat de functie van de
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, kan
het voertuig niet versnellen wanneer de
bestuurder het gaspedaal indrukt. Hierdoor
zou een ongeval kunnen worden
veroorzaakt.
127
Page 130 of 232

150)Verifieer altijd of de omgeving veilig is
en bewaar een veilige afstand tot de
voertuigen voor en achter u bij het instellen
van de snelheidsbegrenzer. De
voertuigsnelheid neemt af tot de ingestelde
snelheid als de ingestelde snelheid lager
dan de actuele voertuigsnelheid is.PARKEERSENSOR
SYSTEEM
(indien aanwezig)
151) 152)
26) 27) 28)
Het parkeersensorsysteem maakt
gebruik van 4 ultrasoonsensoren
(2 sensoren achter en 2 hoeksensoren
achter) fig. 96 die tijdens het parkeren
van het voertuig in een garage of
inparkeren met de versnellingspook
(handgeschakelde versnellingsbak)/
selectiehendel (automatische
versnellingsbak) in achteruit (R)
obstakels rondom het voertuig
waarnemen.
DETECTIEGEBIED VAN
DE SENSOREN
De sensoren nemen obstakels binnen
het volgende bereik waar:
Detectiegebied zijkant: circa
50 cm
Detectiegebied achterkant: circa
150 cm
WERKING VAN HET
SYSTEEM
De pieptoon wordt geactiveerd en het
systeem kan worden gebruikt als het
contact op ON wordt gedraaid en de
versnellingspook (handgeschakelde
versnellingsbak)/selectiehendel
(automatische versnelling) naar
achteruit (R) wordt geschakeld.
9605200100-121-001AB
128
STARTEN EN RIJDEN
Page 131 of 232

BELANGRIJK
151)Vertrouw nooit alleen op het
parkeersensorsysteem en bevestig visueel
de veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt. Dit systeem kan de
bestuurder bijstaan bij het voor- en
achteruit tijden met het voertuig tijdens het
parkeren. Het waarnemingsbereik van de
sensoren is beperkt. Daarom kan een
ongeval worden veroorzaakt als u tijdens
het rijden uitsluitend op het systeem
vertrouwt. Bevestig altijd visueel de
veiligheid van de ruimte rondom uw
voertuig terwijl u rijdt.
152)De verantwoordelijkheid voor het
parkeren en andere mogelijk gevaarlijke
manoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen andere
mensen (vooral kinderen) of dieren
aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt
leggen. De parkeersensoren dienen als
hulp voor de bestuurder, die echter nooit
zijn aandacht mag laten verslappen tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al
worden ze met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
26)Werkzaamheden aan bumper in de
zone van de sensoren mogen uitsluitend
uitgevoerd worden door het
Servicenetwerk. Werkzaamheden aan de
bumper die niet goed worden uitgevoerd,
kunnen de werking van de sensoren in
gevaar brengen.
27)Voor het overspuiten van de bumpers
of eventueel bijwerken van de laklaag in de
zone van de sensoren, dient men zich
uitsluitend tot het Servicenetwerk te
wenden. Het verkeerd opbrengen van de
lak kan de werking van de parkeersensoren
negatief beïnvloeden.
28)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
129
TANKEN
153) 154) 155) 156) 157) 158)
Zet altijd de motor af alvorens te
tanken.
BRANDSTOFVEREISTEN
Gebruik uitsluitend eersteklas loodvrije
benzine (overeenkomstig EN 228 met
specificatie binnen E10) met een
octaangetal van minstens 95.
BELANGRIJK GEBRUIK UITSLUITEND
LOODVRIJE BENZINE. Gelode benzine
is schadelijk voor de katalysator en de
zuurstofsensoren en kan de werking
van het uitlaatgascontrolesysteem
aantasten en/of storingen veroorzaken.
BELANGRIJK Het gebruik van
E10-brandstof met 10% ethanol binnen
Europa is gevaarlijk voor uw voertuig.
Wanneer het ethanolgehalte dit
aanbevolen percentage overschrijdt,
kan schade aan uw voertuig worden
veroorzaakt.
BELANGRIJK Voeg geen additieven
aan het brandstofsysteem toe om
schade aan het
uitlaatgascontrolesysteem te
voorkomen. Neem contact op met het
Abarth Servicenetwerk voor meer
informatie.
Page 132 of 232

TANKPROCEDURE
Als bij ontgrendelde portieren op het
uiteinde van het klepje van de
brandstofvulopening gedrukt wordt,
komt het klepje van de
brandstofvulopening omhoog fig. 97.
Het klepje van de brandstofvulopening
werkt in combinatie met het
portiervergrendel- en
portierontgrendelmechanisme.
Sluit klepje van de brandstofvulopening
door het aan te drukken tot u een klik
hoort.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat u
de beide portieren vergrendelt wanneer
u het voertuig verlaat.
BELANGRIJK Vergrendel de portieren
nadat u het klepje van de
brandstofvulopening heeft gesloten.
Het klepje van de brandstofvulopeningkan niet gesloten worden als u dit wilt
doen nadat u de portieren heeft
vergrendeld.
Brandstofvuldop
Verwijder de brandstofvuldop door deze
linksom te draaien fig. 98. Bevestig de
verwijderde dop aan de binnenkant van
het klepje van de brandstofvulopening.
Sluit de brandstofvuldop door deze
rechtsom te draaien tot u een klik hoort.
9704040201-12A-002AB
9804040202-12A-001AB
130
STARTEN EN RIJDEN
NOODPROCEDURE
KLEPJE OPENEN
Verricht de volgende procedure om het
klepje van de brandstofvulopening in
geval van nood (bijv. bij een dode accu)
te openen:
open de achterklep, trek aan het
centrale deel van de plastic bevestiging
1 en verwijder de bevestiging fig. 99;
verwijder het deksel 2 in de
bagageruimte voor een deel en trek aan
de noodhendel 3 fig. 100.
9908100100-121-002AB
10008100100-122-001AB
Page 133 of 232

BELANGRIJK
153)Draai voor de verwijdering de
brandstofvuldop een beetje los en wacht
tot het sissende geluid ophoudt. Verwijder
vervolgens de brandstofvuldop:
brandstofnevel is gevaarlijk. Brandstof kan
de huid en de ogen verbranden en bij
inslikken ziekte veroorzaken.
Brandstofnevel komt vrij wanneer de
brandstofvuldop te snel wordt verwijderd
als de brandstoftank onder druk staat.154)Leg de motor stil voor het tanken.
Houd vonken en open vuur op afstand van
de vulopening: brandstofdamp is gevaarlijk.
De damp kan door vonken of open vuur
ontstoken worden en ernstige
brandwonden en letsel veroorzaken.
Bovendien kan brandstof gaan lekken door
het gebruik van een verkeerde
brandstofvuldop of als geen
brandstofvuldop aanwezig is. Daardoor
kunnen bij een ongeval ernstige
brandwonden of dodelijke gevolgen
worden veroorzaakt.
155)Stop met tanken wanneer de
brandstofpomp automatisch afsluit: blijven
tanken nadat de brandstofpomp
automatisch afgesloten is, is gevaarlijk
omdat door een overvolle brandstoftank de
brandstof kan overstromen of lekken. Door
overstromende en lekkende brandstof kan
schade aan het voertuig worden
veroorzaakt. Als de brandstof ontsteekt
kunnen brand en explosie ontstaan
waardoor ernstig letsel of dodelijke
gevolgen worden veroorzaakt.
156)Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet geschikt is
voor het voertuig. Het gebruik van
voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen
toenemen, waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
157)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
158)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.
131
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken. Controleer
alvorens te gaan tanken de symbolen
aan de binnenzijde van de klep van
de brandstofvulopening (indien
aanwezig) en vergelijk deze met de
symbolen op de pomp (indien
aanwezig).
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228
Brandstof - Grafisch
symbool voor de
identificatie van de
compatibiliteit van het
voertuig voor
consumenten in
overeenstemming met
EN16942
Page 134 of 232

CAMERA ACHTER
(PARKVIEW
ACHTERUITRIJ
CAMERA)
(indien aanwezig)
WERKING
159)
29)
De camera bevindt zich op de
achterklep fig. 101.
Het overschakelen naar de
achteruitkijkmonitorweergave
Schakel de selectiehendel of
versnellingspook naar achteruit (R) met
het contact op AAN om het display
naar de achteruitkijkmonitorweergave te
schakelen.
BELANGRIJK Let tijdens
parkeermanoeuvres in het bijzonder op
obstakels die zich boven of onder het
bereik van de camera kunnen
bevinden.
BELANGRIJK Wees altijd
buitengewoon voorzichtig en verifieer
met uw eigen ogen de daadwerkelijke
omstandigheden achter het voertuig.
Achteruitrijden terwijl u uitsluitend naar
het beeldscherm kijkt is gevaarlijk en
kan een ongeval of een botsing tegen
een voorwerp veroorzaken. De
achteruitkijkmonitor is slechts een
systeem dat u bij het achteruitrijden kan
helpen. De beelden op het
beeldscherm kunnen van de
werkelijkheid afwijken.
Als het beeldscherm koud is kunnen de
beelden over het beeldscherm of het
scherm lopen en minder scherp dan
normaal worden weergeven, waardoor
het moeilijker is om de omstandigheden
van de ruimte rondom het voertuig te
controleren. Wees altijd buitengewoon
voorzichtig en verifieer met uw eigen
ogen de daadwerkelijke
omstandigheden achter het voertuig.
BELANGRIJK Voer niet te veel kracht
uit op de camera. Daardoor zou u de
stand en de hoek van de camera
kunnen wijzigen. Probeer de camera
niet te demonteren, te wijzigen of teverwijderen aangezien daardoor de
hermetische afdichting kan worden
aangetast.
BELANGRIJK De kap van de camera is
gemaakt van plastic. Maak de kap van
de camera niet schoon met
ontvettingsmiddelen, organische
oplosmiddelen, was of omhullingsagens
voor glas. Als er wordt gemorst op de
kap, onmiddellijk afvegen met een
zachte doek.
BELANGRIJK Wrijf niet met kracht op
de camerakap met een schurende of
harde borstel. De camerakap of lens
kan worden gekrast, hetgeen de
afbeeldingen kan beinvloeden.
BELANGRIJK Maak de cameralens met
een zachte doek schoon als er water,
sneeuw of modder op terecht is
gekomen. Gebruik een neutraal
reinigingsmiddel als u de camera niet
alleen met een doek schoon kunt
krijgen.
BELANGRIJK Het kan zijn dat de
achteruitrijmonitor niet perfect werkt
wanneer de camera aan abrupte
wijzigingen in de temperatuur (van
warm naar koud of omgekeerd) wordt
blootgesteld.
BELANGRIJK Neem voor het
vervangen van de banden contact op
10107040110-124-008AB
132
STARTEN EN RIJDEN
Page 135 of 232

met het Abarth Servicenetwerk. Door
de vervanging van de banden kunnen
de lijnen die op het display worden
weergegeven afwijken.
BELANGRIJK Na een frontale botsing,
zijbotsing of botsing achterop kan de
uitlijning (de locatie of de installatiehoek)
van de parkeercamera achter zijn
gewijzigd. Neem contact op met het
Abarth Servicenetwerk.
BELANGRIJK De camera kan een
probleem vertonen als op het display
het bericht "no video signal" [geen
beeldsignaal] wordt weergegeven.
Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk.
HET DISPLAY
WEERGEVEN
Richtlijnen die de breedte aanduiden
van het voertuig (geel) worden op het
scherm fig. 1020weergegeven als
verwijzing naar de breedte bij
benadering van het voertuig in
vergelijking met de breedte van de
parkeerplaats waar u op dat moment
achteruit wilt inparkeren.
Gebruik deze displayweergave om het
voertuig op een parkeerplaats of in een
garage te parkeren.
(gele) voertuigbreedtelijnen: deze
lijnen geven de breedte van het voertuig
aan.
afstandslijnen: deze lijnen geven bij
benadering de afstand tot een punt
gemeten vanaf de achterkant van het
voertuig (vanaf het uiteinde van de
bumper). De rode en gele lijnen geven
de afstand vanaf de bumper
(middelpunt van elke lijn) tot de
volgende punten aan: 50 cm voor de
rode lijnen en 1 m voor de gele lijnen.
BELANGRIJK De lijnen worden vast op
het scherm weergegeven. Ze zijn niet
met de handelingen van de bestuurder
aan het stuurwiel gesynchroniseerd.
Wees buitengewoon voorzichtig en
controleer met uw eigen ogen de ruimte
achter het voertuig en de omringende
omgeving terwijl u achteruit rijdt.WERKING VAN DE
ACHTERUITKIJKMONITOR
OPMERKING Afbeeldingen
weergegeven op de monitor van de
achteruitkijkparkeercamera zijn
omgekeerde afbeeldingen
(spiegelafbeeldingen).
Houd rekening met de bovenstaande
waarschuwingen voordat u de
achteruitkijkmonitor gebruikt:
Schakel de selectiehendel of
versnellingspook naar achteruit (R) om
het display naar de
achteruitkijkmonitorweergave A
fig. 103 te schakelen.
Terwijl u de
omgevingsomstandigheden bevestigt,
het voertuig B fig. 103 omdraaien;
10207080913-111-111AB
133
Page 136 of 232

Nadat uw voertuig de parkeerplaats
oprijdt, langzaam achteruit blijven rijden
zodat de afstand tussen de
breedtelijnen van het voertuig en de
zijkanten van de parkeerplaats links en
rechts grofweg gelijk zijn;
pas het stuurwiel aan tot de
voertuigbreedtelijnen parallel aan de
beide zijden van de parkeerplaats zijn
geplaatst;
Zodra ze parallel A fig. 104 zijn, draai
de wielen recht en rijd langzaam
achteruit de parkeerplaats Bfig. 104 op. Blijf de omgeving van het
voertuig controleren en stop het
voertuig dan in de beste positie
(controleer of de voertuigbreedtelijnen
parallel aan de scheidingslijnen van de
parkeerplek zijn als parkeerplek van
dergelijke lijnen is voorzien);
Wanneer de selectiehendel of
versnellingspook geschakeld is van
achteruit (R) naar een andere
selectiehendel of versnellingspook,
keert het scherm terug naar de vorige
weergave.OPMERKING
Omdat er een verschil kan zijn tussen
de weergegeven afbeelding, zoals
hieronder aangegeven, en de huidige
condities bij het parkeren, altijd direct
met uw ogen de veiligheid aan de
achterkant van het voertuig en rondom
controleren:
In de afbeelding van de
parkeerplaats (of garage) weergegeven
op het scherm, kunnen de achterkant
en de afstandrichtlijnen in de monitor
uitgelijnd zijn, maar het kan zijn dat ze
niet werkelijk uitgelijnd zijn op de grond;
wanneer u een parkeerplaats met
een scheidingslijn aan slechts één zijde
betreedt, kunnen de scheidingslijn en
de voertuigbreedtelijnen parallel op de
monitor worden weergegeven, terwijl ze
in werkelijkheid op de grond niet parallel
zijn.
FOTOKWALITEIT
AANPASSING
160)
Fotokwaliteitaanpassing kan worden
gedaan met de selectiehendel of
versnellingspook in de achteruit (R).
Er zijn vier instellingen die kunnen
worden aangepast waaronder
helderheid, contrast, tint en kleur. Bij
het aanpassen voldoende aandacht
10307080913-989-989AB
10407080913-990-990AB
134
STARTEN EN RIJDEN