Page 49 of 232

BELANGRIJK
56)Zorg ervoor dat de cabriolettop correct
vergrendeld is alvorens het voertuig te
starten.
57)Draag in een rijdend voertuig uw
veiligheidsgordel goed aangebracht: staan
in het voertuig of zitten op de opbergruimte
van de cabrioletkap of het midden van het
console terwijl het voertuig rijdt is gevaarlijk.
Bij een onverwachte manoeuvre of botsing
kunt u ernstig letsel oplopen of zelfs
overlijden.
58)Houd uw handen en vingers altijd uit
de buurt van bevestigingsmechanismen bij
het bewegen van de cabrioletkap: het is
gevaarlijk uw handen of vingers bij de
bevestigingsmechanismen te plaatsen. U
handen of vingers kunnen klem komen te
zitten en letsel oplopen door het
mechanisme.
59)Wees voorzichtig tijdens het
monteren/verwijderen van de softtop om
mogelijke schade of letsel te voorkomen.
60)Houd kinderen uit de buurt van de
bewegingszone van de softtop tijdens het
openen en sluiten.
BELANGRIJK
12)Open de softtop nooit als er sneeuw of
ijs op ligt, om beschadiging te voorkomen.
13)Er mogen geen ladingen op het dak
worden geplaatst.14)Vogelpoep en plantaardige harsen
moeten zo snel mogelijk van de softtop
verwijderd worden, omdat deze de stof op
ernstige wijze kunnen beschadigen.
15)Gebruik nooit hogedrukreinigers.
16)Als er stroom- of hogedrukreinigers
gebruikt worden, houd dan een geschikte
afstand aan en gebruik geen water dat
warmer is dan 60 °C. Als de afstand te kort
of als de druk te hoog is, kan dat leiden tot
schade, vervormingen en binnendringen
van water.
17)Als een spuitlans wordt gebruikt, richt
deze dan niet op de randen van de stof en
de omranding van de voorruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
18)Gebruik nooit alcohol, benzine,
chemische producten, reinigingsmiddelen,
vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen
en “was- en polijstmiddelen”.
19)Spoel zeepresten onmiddellijk af om
vlekken en kringen te voorkomen. Herhaal
de handeling indien nodig.
20)Volg de aanwijzingen op de verpakking
van het impregneermiddel om perfecte
resultaten te verkrijgen.
21)De rubberen pakkingen van het
cabriodak mogen uitsluitend met water
gereinigd worden. Als gemerkt wordt dat
de pakkingen droog of kleverig zijn, breng
dan talkpoeder aan of gebruik producten
voor de verzorging van rubber
(siliconenspray).
47
Page 50 of 232
KENNISMAKING MET HET
INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructiehandboek
vindt u alle informatie die u nodig hebt
om het instrumentenpaneel goed te
begrijpen, te interpreteren en te
gebruiken.INSTRUMENTENPANEEL........49
LAMPJES EN BERICHTEN.......54
48
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 51 of 232
INSTRUMENTENPANEEL
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Kilometerteller 3. Snelheidsmeter - 4 Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
4905020103-121-001AB
49
Page 52 of 232
Versies met stuur rechts
1. Kilometerteller/dagteller en knop dagteller/Dashboardverlichting - 2. Kilometerteller 3. Snelheidsmeter - 4 Infodisplay
automatische versnellingsbak - 5. Kilometerteller/Info tripcomputer/Temperatuurmeter motorkoelvloeistof/Brandstofmeter/
Buitentemperatuur/Snelheidsbegrenzer/Cruise Control/INFO-display
5005020107-121-001AB
50
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 53 of 232

KILOMETERTELLER /
DAGTELLER
U kunt de weergavemodus wijzigen van
kilometerteller in Dagteller A” en in
“Dagteller B”,en terug naar
kilometerteller door schakelaar 1
fig. 51 in te drukken terwijl een van de
modi wordt weergegeven. De gekozen
modus wordt weergegeven.
Als het contact is ingeschakeld op ACC
of UIT, kunnen de kilometerteller of
tripmeters niet worden weergegeven.
Als de schakelaar echter wordt
ingedrukt kan er echter per ongeluk
worden geschakeld tussen de
tripmeters of worden deze gereset
gedurende een periode van tien
minuten in de volgende gevallen:
nadat het contact op AAN is gezet;
nadat het portier aan
bestuurderskant is geopend.Trip meter
De dagteller kan de totale afstand van
twee afgelegde afstanden registreren.
Een wordt geregistreerd onder "Trip A"
en de andere onder "Trip B".
“Trip A” kan bijvoorbeeld de afstand
vanaf het vertrekpunt registreren en
“Trip B” de afstand vanaf de laatste
tankbeurt.
Gebruik deze meter om reisafstanden
bij te houden en brandstofverbruik te
berekenen.
Als de gegevens van zuinig
brandstofverbruik worden gereset via
de controle voor zuinig
brandstofverbruik, of als Trip A wordt
gerest met de dagteller als de functie
die synchroniseert met de controle van
zuinig brandstofverbruik terwijl de
dagteller is ingeschakeld, dan resetten
de gegeven van zuinig energieverbruik
en Trip A gelijktijdig.
OPMERKING Alleen de dagtellers
registreren tienden van kilometers
(miles).
Dagteller resetten
De dagteller wordt gewist als de
stroomtoevoer wordt onderbroken
(doorgebrande zekering of
losgekoppelde accu) of als het voertuig
meer dan 9999,9 km (mile) heeft
gereden.
VERLICHTING
INSTRUMENTENPANEEL
Aanpassing lichtintensiteit
De lichtintensiteit van het
instrumentenunit en de
dashboardverlichting kan worden
aangepast door knop 1 te draaien
de lichtintensiteit vermindertdoor
de knop naar links te draaien. Er is een
pieptoon hoorbaar als de knop naar de
maximale dimstand is gedraaid;
de lichtintensiteit verhoogtdoor
de knop naar rechts te draaien.
Verlichtingsdimmer annuleren
Draai de knop naar rechts totdat u een
pieptoon hoort terwijl het
instrumentenpaneel wordt gedimd met
het contact AAN. Als de zichtbaarheid
van het instrumentenpaneel wordt
verminderd vanwege verblinding door
omgevingslicht, annuleert u de
verlichtingsdimmer.
5105020102-121-001AB-high.jpg
5205020102-121-001AB-high.jpg
51
Page 54 of 232

Als de verlichtingsdimmer is
geannuleerd, kan het
instrumentenpaneel niet woorden
gedimd. Ook niet als de positielichten
zijn ingeschakeld. Als de
verlichtingsdimmer is geannuleerd,
schakelt het scherm op het middelste
display naar een constante weergave
van het dagscherm.
TRIPCOMPUTER EN
INFO-SCHAKELAAR
De volgende informatie kan worden
geselecteerd met de INFO-schakelaar
fig. 53 terwijl het contact is
ingeschakeld (AAN):
Afstand-tot-leeg (gemiddelde afstand
die u kunt rijden met beschikbare
brandstof);
Gemiddeld zuinig brandstofverbruik;
Huidig zuinig brandstofverbruik;
Gemiddelde voertuigsnelheid;
Alarm voertuigsnelheid.
Neem contact op met het Abarth
Servicenetwerk als u problemen heeft
met uw tripcomputer.Alarm voertuigsnelheid modus
In deze modus wordt de huidige
instelling voor het alarm van de
voertuigsnelheid weergegeven. U kunt
de voertuigsnelheidsinstelling waarbij de
waarschuwing wordt geactiveerd,
wijzigen.
BELANGRIJK Het alarmdisplay van de
voertuigsnelheid wordt tegelijkertijd met
de pieptoon geactiveerd. De ingestelde
voertuigsnelheid knippert meerdere
malen.
Het alarm van de voertuigsnelheid kan
worden ingesteld met de
INFO-schakelaar.
De alarmfunctie van de voertuigsnelheid
kan worden ingesteld tussen 30 en
250 km/u.
BELANGRIJK Stel de voertuigsnelheid
altijd in volgens de wetten en regels inuw land/stad waarin met het voertuig
wordt gereden. Controleer bovendien
altijd de snelheid van het voertuig
middels de snelheidsmeter.
Het alarm van de voertuigsnelheid kan
worden ingesteld met de volgende
procedure:
druk op de INFO-schakelaar om de
alarmmodus voor de voertuigsnelheid
weer te geven;
druk aanhoudend op de
INFO-schakelaar totdat een pieptoon
hoorbaar is. Op het display van de
voertuigsnelheid knippert het derde
cijfer (hondertallen) fig. 54;
druk op de INFO-schakelaar en stel
het derde cijfer (hondertallen) in op de
gewenste voertuigsnelheid. De
numerieke waarde wijzigt elke keer dat
de INFO-schakelaar wordt ingedrukt;
530620500-122-001AB
5405020110-121-002
52
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 55 of 232

druk aanhoudend op de
INFO-schakelaar totdat een pieptoon
hoorbaar is. Op het display van de
voertuigsnelheid knipperen de onderste
twee cijfers (tientallen en eentallen)
fig. 55;
druk op de INFO-schakelaar en stel
de twee onderste cijfers (tientallen en
eentallen) in op de gewenste
voertuigsnelheid. De numerieke waarde
wijzigt elke keer dat de INFO-
schakelaar wordt ingedrukt;
druk aanhoudend op de
INFO-schakelaar totdat een pieptoon
hoorbaar is. De ingestelde
voertuigsnelheid wordt weergegeven p
het alarmscherm voor de
voertuigsnelheid.
SCHAKELINDICATOR
De schakelindicator ondersteunt u bij
een optimaal zuinig brandstofverbruik
en soepel rijden.
De geselecteerde schakelstand 1
fig. 56 wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven en er wordt aangegeven
welke schakelstand 2 het meest
geschikt is volgens de huidige
rij-omstandigheden.
Indicatie Toestand
CijferDe geselecteerde
schakelstand wordt
weergegeven
en cijferSchakel op of terug
naar de aangegeven
schakelstand die
wordt weergegeven
BELANGRIJK Vertrouw niet alleen op
de aanbevolen opschakeling/terugschakeling die wordt
weergegeven. De werkelijke rijsituatie
kan andere schakelstanden vereisen.
Om ongelukken te vermijden, moet de
weg- en verkeerssituatie goed worden
beoordeeld door de bestuurder
alvorens te schakelen.
Versies met handmatige
versnellingsbak
De schakelindicator schakelt uit als de
volgende werkingen worden uitgevoerd:
het voertuig is gestopt;
het voertuig staat in de vrijstand;
het voertuig staat in de achteruit;
de koppeling is niet volledig ingetrapt
als er na stilstand gas wordt gegeven;
het koppelingspedaal wordt
2 seconden of langer ingetrapt tijdens
het rijden.
Versies met automatische
versnellingsbak
De schakelindicator schakelt uit als de
volgende werkingen worden uitgevoerd:
het voertuig is gestopt;
de handmatige schakelmodus is
geannuleerd.
Handmatig opschakelen
(versies met automatische
versnellingsbak)
Gebruik de selectiehendel om een
versnelling op of terug te schakelen, tik
de selectiehendel terug + eenmaal.
5505020110-121-003
5605210102-12A-001AB-high.jpg
53
Page 56 of 232

LAMPJES EN BERICHTEN
BELANGRIJK Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er
klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun
beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het
Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk in
de gevallen dat een storing wordt gemeld.
BELANGRIJK De storingen die op het display worden weergegeven, kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën:
ernstige storingen en minder ernstige storingen. Ernstige storingen worden langdurig herhaald weergegeven. Minder ernstige
storingen worden kort herhaaldelijk weergegeven. De herhaaldelijke weergave op het display van beide categorieën kan
onderbroken worden. De melding op het instrumentenpaneel blijft branden tot de oorzaak van de storing is verholpen.
De inhoud van de waarschuwingen kunnen via het audiosysteem worden geverifieerd.
Versies met Radio 7”
Ga als volgt te werk:
als het waarschuwingslampje brandt, selecteert u het pictogramop het home-scherm om het applicatiescherm weer te
geven;
selecteer “Waarschuwing” om de huidige waarschuwingen weer te geven;
selecteert de van toepassing zijnde waarschuwing om de details te bekijken.
54
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL