Page 113 of 232

129)Onder de volgende omstandigheden
kan de classificatiesensor voor inzittenden
de passagier op de passagiersstoel niet
correct detecteren en kan het
opblazen/niet-opblazen van de airbags niet
worden gecontroleerd zoals wordt
aangegeven op het voorwaarde diagram
van het deactivatielampje UIT van de
airbag van de passagier. Bijvoorbeeld:
bagage of andere voorwerpen onder de
passagiersstoel of tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel
waarbij de onderkant van de
passagiersstoel omhoog komt / Een
voorwerp zoals een zittingskussen op de
passagiersstoel of achter de rug van de
passagier / Zittingsbekleding op de
passagiersstoel / Bagage of andere
voorwerpen op de stoel met een kind in
een kinderzitje / Als de stoel is gewassen /
Als er vloeistof op de stoel terecht is
gekomen / Als de passagiersstoel naar
achteren is verschoven, waarbij deze tegen
bagage of andere voorwerpen drukt /
Bagage of andere voorwerpen tussen de
passagiersstoel en de bestuurdersstoel /
Een elektrisch apparaat op de
passagiersstoel. De front- en zijairbags en
het gordelspansysteem worden
gedeactiveerd als het indicatielampje UIT
van de airbag van de passagiersstoel
brandt.BELANGRIJK
22)Plaats geen scherpe voorwerpen of
zware bagage op de zitting van de stoel,
om de correcte activering van de
frontairbag te waarborgen en schade aan
de sensor in de stoel te voorkomen. Mors
geen vloeistoffen op of onder de stoelen.
23)Om te zorgen voor een juiste werking
van de sensoren dient u altijd het volgende
te doen: schuif de stoel zover mogelijk naar
achteren en zit altijd rechtop met de rug
tegen de rugleuning en met de
veiligheidsgordel aangebracht. Zet uw kind
in een kinderzitje en verplaats de
passagiersstoel zo ver mogelijk naar
achteren als u uw kind op de
passagiersstoel plaatst, binnen de positie
waarin het kinderzitje geïnstalleerd kan
worden.
VOERTUIGGEGEVENS
REGISTREREN
Dit voertuig is uitgerust met een
computer die de volgende belangrijke
voertuiggegevens verbonden aan de
bedieningselementen, de werking en
andere rijomstandigheden van het
voertuig registreert.
Geregistreerde gegevens
Voertuigomstandigheden, zoals de
motor- en voertuigsnelheid.
Rijomstandigheden zoals de gas- en
rempedalen en informatie over de
omgevingsomstandigheden waarin met
het voertuig werd gereden.
Informatie over de diagnostiek van
storingen van elke computer in het
voertuig.
Informatie verbonden aan de
bedieningselementen van andere
computers in het voertuig.
De geregistreerde gegevens kunnen
afhankelijk van de versie van het
voertuig en de optionele uitrusting
variëren. Stem en beelden worden niet
geregistreerd.
111
Page 114 of 232

Gegevensverwerking
FCA en diens onderaannemingen
kunnen de geregistreerde gegevens
verwerven en gebruiken voor de
diagnostiek van de storingen van het
voertuig, onderhoud en ontwikkeling en
de verbetering van de kwaliteit.
FCA zal de verworven gegevens niet
aan derden bekend maken of
overhandigen, tenzij:
goedkeuring van de voertuigeigenaar
(of goedkeuring van de
voertuigverhuurder en -huurder) is
verkregen;
hier officieel door de politie of andere
rechtshandhavingsinstanties om wordt
gevraagd;
voor de statistische verwerking door
een onderzoeksinstituut na de
gegevens zo te hebben verwerkt dat de
voertuigeigenaar niet langer
geïdentificeerd kan worden.
CONSTANTE
BEWAKING
De volgende componenten van de
airbagsystemen en de actieve
motorkap worden door een
diagnosesysteem bewaakt:
Botsingsensoren en diagnosemodule
(SAS-unit)
Frontairbagsensoren
Airbagmodules
Zijbotsingsensoren
Waarschuwingslampje
airbag/gordelspansysteem
Gordelspanners
Desbetreffende bedrading
Indicatielampje uitschakeling
passagiersairbag
Passagiersdetectiesensor
Passagiersdetectiemodule (indien
aanwezig)
Actieve motorkapsensoren
Actieve motorkapmodules
Waarschuwingslampje actieve
motorkap
De diagnosemodule bewaakt continu
de gereedheid van het systeem. Dit
begint bij inschakeling van het contact
en duurt voort zolang met het voertuig
wordt gereden.
112
VEILIGHEID
Page 115 of 232
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart" van
het voertuig: dan kunt u zien hoe u het
potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort en
de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN.........114
PARKEREN................114
PARKEERREM..............115
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK..........116
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK..........117
SPORT MODUS.............121
CRUISE-CONTROL...........122
SNELHEIDSBEGRENZER.......125
PARKEERSENSORSYSTEEM. . . .129
TANKEN..................130
CAMERA ACHTER (PARKVIEW
ACHTERUITRIJCAMERA).......132
EEN AANHANGER TREKKEN. . . .136
113
Page 116 of 232

DE MOTOR STARTEN
130) 131) 132)
24)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
Zie voor de startprocedure “De motor
starten” in het hoofdstuk “Uw voertuig
leren kennen”.
MOTOR AFZETTEN
Ga als volgt te werk:
parkeer het voertuig op een plek die
niet gevaarlijk is voor andere
weggebruikers; schakel een versnelling
in (uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak) of zet de
versnellingspook in de stand P
(Parkeren) (uitvoeringen met
automatische versnellingsbak);
draai de startinrichting naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK
130)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en produceert
kooldioxide, koolmonoxide en andere
giftige gassen.
131)De rembekrachtiging werkt niet zolang
de motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht dan normaal benodigd voor de
bediening van het rempedaal.
132)Probeer de motor nooit te starten
door de auto te duwen, te slepen of van
een helling af te laten rijden. Hierdoor kan
de katalysator worden beschadigd.
BELANGRIJK
24)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is schadelijk voor de motor.
PARKEREN
Houd altijd de contactsleutel bij u als u
het voertuig verlaat en neem deze mee.
Ga bij het parkeren en verlaten van het
voertuig als volgt te werk:
schakel een versnelling in (eerste
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor uit en trek de handrem
aan.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Bij versies uitgerust met automatische
versnellingsbak: wacht tot de letter P
wordt weergegeven, voordat het
rempedaal wordt losgelaten.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met automatische
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 117 of 232

PARKEERREM
133) 134) 135)
BELANGRIJK Door met geactiveerde
parkeerrem te rijden zullen de
onderdelen van de rem overmatig
verslijten.
Het voertuig op de parkeerrem
zetten
Druk het rempedaal in en trek
vervolgens de parkeerremhendel met
een krachtige beweging helemaal
omhoog om het voertuig in de
geparkeerde stand te houden.
Het voertuig van de parkeerrem
halen
Druk het rempedaal in en trek de
parkeerremhendel 1 omhoog fig. 84 en
druk vervolgens op de ontgrendelknop
2. Houd de knop ingedrukt en beweeg
tegelijkertijd de parkeerremhendel
helemaal omlaag tot de ontgrendelde
stand is bereikt.Brake Assist
Het Brake Assist-systeem voorziet in
ondersteuning van de remwerking in
noodsituaties wanneer het rempedaal
krachtiger moet worden ingetrapt,
zodat betere remprestaties worden
verkregen.
Wanneer het rempedaal krachtig of
sneller wordt ingetrapt, worden de
remmen krachtiger ingeschakeld.
OPMERKING Wanneer u het rempedaal
krachtig of sneller intrapt, voelt het
pedaal soepeler maar worden de
remmen krachtiger ingeschakeld. Dat is
normaal voor de werking van de Brake
Assist en duidt niet op een storing.
OPMERKING Wanneer u het rempedaal
krachtig of sneller intrapt, hoort u
mogelijk het geluid van een
motor/pomp. Dat is normaal voor dewerking van de Brake Assist en duidt
niet op een storing.
OPMERKING Het remhulpsysteem kan
de werking van het hoofdremsysteem
van het voertuig niet vervangen.
BELANGRIJK
133)In geval van parkeermanoeuvres op
wegen met een helling, moeten de
voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als het voertuig op
een steile helling wordt geparkeerd, is het
tevens raadzaam om de wielen met wiggen
of stenen te blokkeren.
134)Laat nooit kinderen zonder toezicht in
het voertuig achter. Houd de sleutel bij het
verlaten van het voertuig weg en neem
deze mee.
135)Rijd niet met versleten remblokken.
Rijden met versleten remblokken is
gevaarlijk. De remmen zouden niet kunnen
werken, waardoor een ernstig ongeval kan
worden veroorzaakt. Neem contact op met
het Abarth Servicenetwerk zodra u een
piepend geluid hoort.8405050102-12A-001AB
115
Page 118 of 232

HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
136) 137) 138)
25)
Om de versnellingen in te schakelen,
druk het koppelingspedaal volledig in
en schakel de hendel in de gewenste
stand. Het schema is aangegeven op
de pookknop fig. 85.
Druk het koppelingspedaal tijdens het
schakelen volledig in en laat het
vervolgens langzaamaan opkomen.
Uw voertuig is uitgerust met een
inrichting die voorkomt dat per ongeluk
naar R (achteruit) geschakeld kan
worden. Druk de versnellingspook in en
schakel naar R.
Als het schakelen naar R moeilijk
verloopt, schakel dan naar de vrijstand,laat het koppelingspedaal los en
probeer het opnieuw.
Met parkeersensorsysteem
Het parkeersensorsysteem wordt
geactiveerd en u hoort een pieptoon als
de versnellingspook naar R wordt
verplaatst terwijl het contact is
ingeschakeld.
BELANGRIJK Houd uw voet nooit op
het koppelingspedaal, tenzij tijdens het
schakelen. Gebruik de koppeling nooit
om het voertuig op een opwaartse
helling staande te houden. Door met de
koppeling ingedrukt te rijden wordt de
koppeling aan zinloze slijtage en
schade blootgesteld.
BELANGRIJK Verricht geen overmatige
zijwaartse kracht op de
versnellingspook terwijl u van de 5
e
naar de 4eversnelling terugschakelt.
Daardoor kan ongewenst de 2e
worden ingeschakeld en schade aan de
versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Verzeker u ervan dat het
voertuig volledig tot stilstand is
gekomen, alvorens naar R te
schakelen. Door naar R te schakelen
terwijl het voertuig rijdt kan schade aan
de versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig wordeningeschakeld. Wacht bij lopende motor
minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingedrukt,
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK
136)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op de juiste wijze te schakelen. Om die
reden mag er niets op de vloer onder de
pedalen liggen. Zorg dat de vloermat altijd
vlak ligt en de beweging van de pedalen
niet hindert.
137)Rem niet plotseling op de motor af op
glad wegdek of bij hoge snelheid. Door
terug te schakelen op een nat, besneeuwd
of bevroren wegdek of bij rijden op hoge
snelheid zal de motor plotseling worden
afgeremd. Dit is gevaarlijk. Door de
plotselinge verandering in de snelheid van
de banden kunnen de banden gaan
slippen. Daardoor kan de controle over het
voertuig verloren gaan en een ongeval
worden veroorzaakt.
138)Laat de versnellingspook altijd op 1 of
R en activeer de parkeerrem wanneer u het
voertuig onbewaakt achterlaat. Anders kan
het voertuig gaan rollen en een ongeval
veroorzaken.
8505987654-12A-001AB
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 232

BELANGRIJK
25)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(indien aanwezig)
DIVERSE LOCK-OUTS
Druk het rempedaal in en houd de
ontgrendelknop ingedrukt om van P
naar R te kunnen schakelen (het
contact moet zijn ingeschakeld).
De selectiehendel kan onbelemmerd in
een willekeurige stand worden
geplaatst om van R naar N, van N naar
D (of van D naar N), van D naar M (of
van M naar D) en van M naar + of - te
schakelen.
Houd de ontgrendelknop
fig. 86 ingedrukt om van N naar R of
van R naar N te schakelen.
Sport modus
De Sport automatische versnellingsbak
is uitgerust met een optie die niet in een
traditionele automatische
versnellingsbak is voorzien. Deze optie
biedt de bestuurder de mogelijkheid om
elke versnelling te kiezen in plaats van
dit aan de versnellingsbak over te laten.
Houd er rekening mee dat u de
versnellingsbak ongewenst in de
handgeschakelde stand kunt plaatsen
en dat een verkeerde versnelling
aangehouden kan blijven wanneer de
8605210200-LHD12AT-001AB
117
Page 120 of 232

snelheid van het voertuig toeneemt, ook
al bent u van plan om de automatische
versnellingsbak als een traditionele
automaat te gebruiken. Ga na of u de
handgeschakelde stand niet ongewenst
heeft ingeschakeld, als u opmerkt dat
de motorsnelheid stijgt of u de motor
hoort loeien.
POSITIES
VERSNELLINGSPOOK
P (Parkeren)
139) 140)
P vergrendelt de versnellingsbak en
voorkomt dat de achterwielen kunnen
draaien. De selectiehendel moet op P of
N zijn geplaatst om de startmotor te
kunnen inschakelen.
BELANGRIJK Door tijdens het rijden
met het voertuig naar P, N of R te
schakelen kan schade aan uw
versnellingsbak worden veroorzaakt.
BELANGRIJK Door naar een versnelling
voor- of achteruit te schakelen terwijl de
motor een toerental maakt dat hoger
dan stationair is, kan schade aan de
versnellingsbak worden veroorzaakt.
R (Achteruitversnelling)
In R rijdt het voertuig uitsluitend
achteruit. U moet volledig stilstaan
alvorens van of naar R te schakelen,tenzij onder bijzondere
omstandigheden.
Met het parkeersensorsysteem: het
parkeersensorsysteem wordt
geactiveerd en u hoort een pieptoon als
de selectiehendel naar R wordt
verplaatst terwijl het contact is
ingeschakeld.
N (Vrijstand)
141)
In N zijn de wielen en de
versnellingsbak niet geblokkeerd. Het
voertuig kan vrijuit rollen, ook op de
kleinste helling, tenzij de parkeerrem of
de remmen geactiveerd zijn.
BELANGRIJK Schakel niet over naar N
terwijl het voertuig rijdt. Daardoor kan
de versnellingsbak beschadigd raken.
Activeer de parkeerrem of trap het
rempedaal in voordat u de
selectiehendel vanuit N verplaatst, om
te voorkomen dat het voertuig
onverwachts kan gaan rollen.
D (Rijden)
D is de normale rijstand. De
versnellingsbak zal vanuit stilstand
automatisch langs 6 versnellingen
schakelen.
M (Handgeschakeld)
M is de stand voor de
handgeschakelde versnelling. Met deselectiehendel kan worden door- of
teruggeschakeld. Raadpleeg
“Handgeschakelde stand”.
VERSNELLINGS
VERGRENDELING
De versnellingsvergrendeling voorkomt
dat de selectiehendel niet uit P kan
worden verplaatst, tenzij het rempedaal
wordt ingedrukt.
Verplaatsen vanuit P:
houd het rempedaal ingedrukt;
de motor starten;
houd de ontgrendelknop ingedrukt;
verplaatst de selectiehendel.
De selectiehendel kan niet vanuit P
worden verplaatst wanneer het contact
is geplaatst op ACC of is uitgeschakeld.
Het contact kan niet worden
uitgeschakeld als de selectiehendel niet
op P is geplaatst.
UITSCHAKELING
VERSNELLINGS
VERGRENDELING
Blijf het rempedaal ingedrukt houden
als de selectiehendel tijdens het
schakelen niet vanuit P verplaatst kan
worden.
Ga als volgt te werk:
verwijder de kap over de
uitschakeling van de
versnellingsbakvergrendeling met een
platte schroevendraaier die u met een
lap heeft omwikkeld fig. 87;
118
STARTEN EN RIJDEN