Page 129 of 281

Verlichting127AchteruitparkeerfunctieAls hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐
uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat u de auto uit de achteruitversnelling
hebt gezet of totdat u sneller dan
7 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie
Met deze functie kan het grootlicht bij het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elke LED aan
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐
lijk van de verkeerssituatie worden in- of uitgeschakeld. Dit geeft de beste
lichtverdeling zonder dat andere weg‐ gebruikers worden verblind. De groot‐
lichtassistentie blijft geactiveerd en
schakelt het grootlicht aan en uit af‐ hankelijk van de situatie. De laatste
instelling van de grootlichtassistentie blijft gehandhaafd wanneer het con‐
tact weer wordt ingeschakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/u, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegemoetkomend verkeer
niet verblindt. Wanneer u achter an‐
dere auto's aanrijdt of ze inhaalt, heb‐ ben deze bestuurders minder last van
verblinding via de spiegel.
InschakelenRichtingaanwijzerhendel met of zon‐
der MENU toets
U activeert de grootlichtassistentie
door twee keer tegen de richtingaan‐ wijzerhendel te duwen. Het grootlicht
wordt automatisch ingeschakeld bij
een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.
Page 130 of 281

128VerlichtingRichtingaanwijzerhendel met f
toets
Activeer de grootlichtassistentie door
een keer op f te duwen. Het groot‐
licht wordt automatisch ingeschakeld
bij een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.
De groene controlelamp f brandt
continu wanneer de grootlichtassis‐ tentie actief is; de blauwe lamp 7
brandt bij ingeschakeld grootlicht.
Controlelamp f 3 99, 7 3 99.
Als u een keer tegen de richtingaan‐
wijzerhendel duwt, wordt het groot‐
licht handmatig en zonder grootlicht‐
assistentie ingeschakeld.
De grootlichtassistentie schakelt au‐
tomatisch op dimlicht over wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● De achteruitparkeerfunctie actief is.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in.
UitschakelenRichtingaanwijzerhendel met of zon‐
der MENU toets
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is ingeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door een keer aan de richtingaanwij‐
zerhendel te trekken.
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is uitgeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie in
door twee keer tegen de richtingaan‐
wijzerhendel te duwen.Ook als u twee keer tegen de rich‐
tingaanwijzerhendel duwt om het
grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.Richtingaanwijzerhendel met f
toets
Als de grootlichtassistentie actief is
en het grootlicht is ingeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door een keer tegen de f te duwen
of aan de richtingaanwijzerhendel te
trekken.
Als de grootlichtassistentie actief is en het grootlicht is uitgeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door een keer tegen de f te duwen.
Ook als u twee keer tegen de rich‐ tingaanwijzerhendel duwt om het
grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Page 131 of 281

Verlichting129Lichtsignaal in combinatie met groot‐
lichtassistentie
Als u een lichtsignaal geeft door een keer aan de richtingaanwijzerhendel te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie niet gedeactiveerd wanneer het
grootlicht uit is.
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie gedeactiveerd wanneer het
grootlicht aan is.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, worden de koplam‐
pen automatisch versteld op basis
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.
Koplampen bij rijden in het
buitenland
3 125.Storing in LED-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het LED-koplichtsysteem opmerkt,
selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐ tion Centre.
Alarmknipperlichten Om in te schakelen ¨ indrukken.
De illustraties tonen verschillende
versies.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking tre‐ den.
Page 132 of 281

130VerlichtingRichtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Page 133 of 281

Verlichting131Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten,
bijv. wanneer een fietsdrager is ge‐
plaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De helderheid van onderstaande ver‐ lichting kan in de stand AUTO worden
afgesteld wanneer de lichtsensor
merkt dat het donker is, of in de stand
8 of 9.
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Page 134 of 281
132VerlichtingDraai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:w:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aandruk op v:uit
Achterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Page 135 of 281

Verlichting133Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole De spot in de interieurverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Instapverlichting Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐
grendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht
● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto ge‐
makkelijker te kunnen vinden.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 17.Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● alle schakelaars
● Bestuurdersinformatiecentrum
● portiervakverlichting
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat branden
wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
● binnenverlichting
● instrumentenverlichting
● grondverlichtingWorden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt alleen wanneer het donker is. De in‐
terieurverlichting wordt geactiveerd
wanneer u in deze periode het be‐
stuurdersportier opent.
Padverlichting
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Schakel de ontsteking uit.
2. De contactsleutel verwijderen.
Page 136 of 281

134Verlichting3. Open het bestuurdersportier.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Sluit het bestuurdersportier.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 106.
Persoonlijke instellingen 3 110.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.Ontlaadbeveiliging accu
Oplaadfunctie afgestemd op accu Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de dy‐
namo.
Om te voorkomen dat de accu onder
het rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
● hulpverwarming
● achterruit- en spiegelverwarming
● stoelverwarming
● aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
van de accu bevestigt.Uitschakeling van de verlichting
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.