Page 257 of 805
Schakelaarstand
Contactstand ONACC of
OFFONACC of
OFFONACC of
OFFONACC of
OFF
Dagverlichting
í×*2―Automa-
tisch*1―――――
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting――
Automa-
tisch*1―/×*3×××―/×*3
×: Aan
―: Uit
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer dit tijdens het rijden gaat branden.
*3 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan
ON wordt gezet.
Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-93íBepaalde modellen.
Page 258 of 805

Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast
de lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
lDe lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.
lDe lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld―dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw―
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.
4-94
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 259 of 805

OPMERKING
lDe koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij files in tunnels of
in parkeergarages.
In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
lDe instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting:
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-28.
lDe gevoeligheid van de AUTO verlichting kan veranderd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-14.
qKoplampen grootlicht-dimlicht
Druk de hendel naar voren voor het
inschakelen van grootlicht.
Trek de hendel terug naar zijn
uitgangspositie voor het inschakelen van
dimlicht.
Het grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het grootlicht ingeschakeld is.
Grootlicht
Dimlicht
qKoplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met
de koplampen, de hendel volledig naar u
toe trekken (de koplampschakelaar hoeft
niet ingeschakeld te zijn). Het
grootlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.
UIT
Koplamplichtsignaal
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-95
Page 260 of 805

qThuiskomstverlichtingsysteem
Bij bediening van de hendel schakelt het
thuiskomstverlichtingsysteem de
koplampen (dimlicht) in.
Inschakelen van het systeem
Wanneer aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of OFF staat,
wordt het dimlicht van de koplampen
ingeschakeld.
Nadat de portieren zijn gesloten en er een
bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.
OPMERKING
lDe tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
lAls gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
lDe koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
qVertrekverlichtingsysteem
Het vertrekverlichtingsysteem schakelt de
verlichting in wanneer op afstand van de
auto de ontgrendeltoets van de sleutel
wordt ingedrukt.
Inschakelen van het systeem
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de hieronder
aangegeven stand staan, gaat de
verlichting branden wanneer de
ontgrendeltoets op de zender wordt
ingedrukt en de auto het zendersignaal
ontvangt. Nadat er een bepaalde tijd is
verstreken gaat de verlichting uit (30
seconden).
lContactschakelaar: uit
lKoplampschakelaar:of
Wanneer het vertrekverlichtingsysteem
wordt ingeschakeld, gaat de volgende
verlichting branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting
Vergrendeltoets Ontgrendeltoets
4-96
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Page 261 of 805

OPMERKING
lDe functie van het
vertrekverlichtingsysteem kan in- of
uitgeschakeld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
lWanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal heeft ontvangen,
gaat de verlichting uit.
lWanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of
, gaat de verlichting uit.
qKoplamphoogteverstellingí
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het
aantal passagiers in de auto en het gewicht
van de lading in de bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op
pagina 4-38.
qDagverlichtingí
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.Deze worden uitgeschakeld wanneer de
handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt
(voertuig met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-14.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-97íBepaalde modellen.
Page 262 of 805

Voormistlichtení
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Gebruik deze schakelaar om de
voormistlichten in te schakelen. De
voormistlichten helpen het zicht in het
donker en tijdens mist te verbeteren.
qType A (Met achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
ofdraaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Alvorens de voormistlichten in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de voormistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de
voormistlichten, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien of de
koplampschakelaar naar de stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
voormistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de
stand
ofstaat en de
koplampschakelaar in de stand
staat, worden de
voormistlichten ingeschakeld
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat ook het achtermistlicht branden
en gaat het
achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep eveneens
branden.
4-98
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Schakelaars en regelaars
Page 263 of 805

qType B (Zonder achtermistlicht)
Voor het inschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien.
De koplampschakelaar dient in de stand
ofte staan alvorens de
mistlichten in te schakelen.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
de mistlichten ingeschakeld zijn.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van de mistlichten,
de mistlichtschakelaar naar de stand
draaien of de koplampschakelaar naar de
stand
draaien.
Het voormistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer de
mistlichten uitgeschakeld worden.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Als de mistlichtschakelaar in de stand
staat en de koplampschakelaar in de
stand
staat, worden de
mistlichten ingeschakeld wanneer de
koplampen, de buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
Achtermistlichtí
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
qType A (Met voormistlicht)
Alvorens het achtermistlicht in te
schakelen, dient de koplampschakelaar in
de stand
ofte staan.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
de stand
terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar de stand
terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
4-99íBepaalde modellen.
Page 264 of 805

Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
lDe voormistlichten worden
ingeschakeld wanneer het
achtermistlicht wordt ingeschakeld.
lAls de mistlichtschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt (de
mistlichtschakelaar keert
automatisch naar de stand
terug),
gaat het voormistlichtindikatielampje
in de instrumentengroep eveneens
branden.
l(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat, zal het
achtermistlicht ingeschakeld worden
wanneer de koplampen, de
buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting
ingeschakeld zijn.
qType B (Zonder voormistlicht)
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Mistlichtschakelaar
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
lDraai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de
mistlichtschakelaar keert automatisch
naar zijn oorspronkelijke stand terug).
lDraai de koplampschakelaar naar de
stand
.
Het achtermistlichtindikatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
4-100
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars