Page 241 of 436

239
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat hij op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de handrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automatische
stand), zet het contact af en schakel de
eerste versnelling * in om de wielen te
blokkeren.
Controleer of de controlelampjes
van het remsysteem op het
instrumentenpaneel constant branden.
Controleer of de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige
plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt; gebruik een
bok.F
V
er wijder de sierdop van de wielbouten
met het gereedschap 3
(volgens
uitvoering).
F
Be
vestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en
draai de slotbout een omwenteling los.
F
D
raai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de
wielsleutel 1 .
* stand P van de automatische versnellingsbak
Procedure
Praktische informatie
Page 242 of 436

DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B . Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te ver wisselen wiel
bevindt. F
V er wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
Zorg ervoor dat de krik stevig staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken - Kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een steunpunt A of B onder de auto, en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het
contactvlak van het steunpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken - Kans op letsel! F
D raai de krik 2 uit tot de kop het gebruikte
steunpunt A of B raakt; het contactvlak
van het steunpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
vallen.
F
K
rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
Page 243 of 436

241
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Monteren van het wiel
Bevestiging van het
plaatstalen reservewiel of
het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel
de ringen van de bouten de plaatstalen
velg of het noodreservewiel niet
raken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Procedure
F Plaats het wiel op de naaf.
F D raai de wielbouten met de hand vast.
F
D
raai de slotbout met de wielsleutel 1 en
de dop 4
handvast.
F
D
raai de overige wielbouten handvast met
alleen de wielsleutel 1 .
Na het verwisselen van het
wiel
Ver wijder de naafdop van het wiel
om het op de juiste manier in de
bagageruimte op te bergen.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80
km/h.
Laat zo snel mogelijk het
aanhaalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Praktische informatie
Page 244 of 436
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
F Laat de krik zakken.
F V ouw de krik 2 op en verwijder hem. F
D raai de slotbout vast met de wielsleutel
1 en de dop 4.
F
D
raai de overige wielbouten geheel vast
met alleen de wielsleutel 1 .
F
B
evestig de doppen op de overige
wielbouten (volgens uitvoering).
F
B
erg het gereedschap op in de houder.
Page 245 of 436

243
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/60
R16 9
mm
215 / 5 5
R17
225/45
R18
225/40
R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen
te oefenen; doe dit op een vlakke en
droge ondergrond.
Praktische informatie
Page 246 of 436

DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.Verlichting met LED's
(light-emitting diodes)
Neem voor het vervangen van dit type
lampen contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het CITROËN-netwerk biedt
vervangingssets aan voor leds (light-
emitting diodes).
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S) moet worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Page 247 of 436

245
DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Let erbij het monteren van lampen met
nokjes (H1, H7 enz.) op dat deze nokjes
goed in de uitsparingen komen, zodat
het licht in de juiste richting schijnt.
Uitvoering met meedraaiende
xenon- en full LED-lampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlicht en (LED).
2. M eedraaiend dim-/grootlicht (D1S).
3.
R
ichtingaanwijzers (LED).
4.
Mi
stlampen/bochtverlichting (LED).
Uitvoering met halogeenlampen
(t y p e 1)
1. Richtingaanwijzers (H21 wit).
2. D imlicht (H7).
3.
G
rootlicht (H1).
4.
D
agrijverlichting / parkeerlichten
(P21/5W XL).
5.
Mi
stlampen met bochtverlichting (H11).
Verlichting vóór
Uitvoering met halogeenlampen
en LED-lichtsignatuur* (type 2)
1. Richtingaanwijzers (LED).
2. Dagrijverlichting / parkeerlicht (LED).
3.
D
imlicht (H7).
4.
G
rootlicht (H7).
5.
Mi
stlampen/bochtverlichting (H11).
Let erbij het monteren van lampen met
nokjes (H1, H7
enz.) op dat deze nokjes
goed in de uitsparingen komen, zodat
het licht in de juiste richting schijnt.
*LED: Light-emitting Diode.
Praktische informatie
Page 248 of 436

DS4_nl_Chap09_info-pratiques_ed03-2015
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
De amberkleurige lampen, zoals die
van de richtingaanwijzers, moeten
worden vervangen door lampen met
dezelfde kleur en specificaties.
Wanneer het controlelampje van de
richtingaanwijzer (rechts of links) met
een hogere frequentie dan normaal
knippert, duidt dit op een defecte lamp
aan de desbetreffende zijde.
Uitvoering met halogeenlampen (type 2) en
uitvoering met xenonlampen
Raadpleeg voor het vervangen van dit type
LED-lampen het CITROËN-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Uitvoering met halogeenlampen (t yp e 1)
F
D
raai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
F
T
rek de lamp uit de lamphouder en vervang
de lamp.
Verricht voor het monteren van de lampen de
genoemde handelingen in de omgekeerde
volgorde.
Toegang tot de lampen
Afhankelijk van de motoruitvoering moet u
aan de linkerkant de volgende handelingen
uitvoeren om bij de afdekkappen van de
lampen te komen.
F
M
aak de drie bevestigingspunten van de
luchtgeleider los en verwijder de geleider.
F
M
aak de beide bevestigingen van de
motorkapkabel los.
F
D
uw de kabel naar beneden.
Vergeet niet om na het vervangen van de
lamp alle onderdelen weer te monteren
(motorkapkabel en luchtgeleider).