Page 137 of 271

▷Wanneer het detectiegebied van de radar
verstoord is, bijv. door vuil of hevige neer‐
slag.▷Na een langere stilstand, wanneer de auto
door het systeem tot stilstand is afgeremd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door te grote
snelheidsverschillen t.o.v. andere voertuigen,
bijv. in de volgende situaties:
▷Snel van achteren naderen van een lang‐
zaam rijdend voertuig.▷Plotseling uitwijkend voertuig naar de ei‐
gen rijbaan.▷Snel naar stilstaande voertuigen toe rijden.
Er bestaat kans op letsel of levensgevaar. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 138.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Afstand verkleinen Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Seite 137RijcomfortBediening137
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 138 of 271

Gekozen afstand, zie pagina 139, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Afstand vergroten Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 139, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Gewenste snelheid en afstand
oproepen
Tijdens het rijden Met ingeschakeld systeem de toets
indrukken.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van het contact.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
in oranje: geen automatisch wegrijden.
Om automatisch te accelereren tot de ge‐
wenste snelheid, kort het gaspedaal bedie‐
nen of de RES-toets indrukken.
Roulerende balken in de afstandsindicatie ge‐
ven aan dat het voertuig in het detectiegebied
van de radarsensor weggereden is.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
stand gebracht en staat achter een ander voer‐
tuig:1. Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.2.Rem loslaten.3.Kort het gaspedaal bedienen, RES-toets of
tuimelschakelaar indrukken, als het voer‐
tuig voor u wegrijdt.
Omschakelen tussen
snelheidsregeling met/zonder
afstandsregeling
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op voorlig‐
gend verkeer, maar houdt de opgeslagen snel‐
heid aan. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Gewenste rijsnelheid aan de verkeers‐
situatie aanpassen en eventueel remmen.◀
Omschakelen naar snelheidsregeling zonder
afstandsregeling:
Toets indrukken en ingedrukt houden
of
Toets indrukken en ingedrukt houden.
Om terug te schakelen naar snelheidsregeling
met afstandsregeling, de toets nogmaals kort
indrukken.
Na het omschakelen wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.Seite 138BedieningRijcomfort138
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 139 of 271

Korte statusweergaveGekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Voertuigafstand
De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.AfstandsindicatieAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Is na inschakelen van het systeem
automatisch ingesteld. Komt over‐
een met ca. de helft van de waarde
van de km/h-weergave in meters.Afstand 4Systeem onderbroken of afstands‐
regeling gedeactiveerd omdat het
gaspedaal werd bediend zonder
identificatie voertuig.Afstandsregeling gedeactiveerd,
omdat het gaspedaal werd bediend
met identificatie voertuig.Roulerende balken: waargenomen voertuig is
weggereden.
ACC versnelt niet verder. Om verder te ver‐
snellen ACC activeren door kort het gaspe‐
daal te bedienen, RES-toets of tuimelschake‐
laar te drukken.Controle- en waarschuwingslampjes
Symbool brandt oranje:
Voorligger gedetecteerd.
Symbool knippert oranje:
Aan de voorwaarden voor het gebruik
van het systeem wordt niet meer vol‐
daan.
Het systeem is gedeactiveerd, maar remt af tot
uw actieve overname door indrukken van het
rempedaal of het gaspedaal.
Symbool knippert rood en er klinkt een
signaal:
Oproep om in te grijpen door remmen
en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Grenzen van het systeem
Snelheidsbereik
Het optimale toepassingsgebied zijn goed in‐
gerichte straten.
De minimaal instelbare snelheid bedraagt
30 km/h. De maximaal instelbare snelheid
hangt af van de auto.
Het systeem kan ook in stilstand worden geac‐
tiveerd.
Bij gebruik altijd de wettelijk voorgeschreven
maximale snelheid in acht nemen.
Na het overschakelen op snelheidsregeling
zonder afstandsregeling kunnen ook hogere
gewenste rijsnelheden worden gekozen.Seite 139RijcomfortBediening139
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 140 of 271

Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Tweewielers voor de auto worden bijvoorbeeld
mogelijk niet waargenomen.
Vertraging
Het systeem vertraagt niet bij een stilstaand obstakel op dezelfde rijstrook, bijv. bij een
voertuig voor een rood verkeerslicht of aan het
einde van een file.
Het systeem reageert eveneens niet in de vol‐
gende situaties:
▷Bij voetgangers of dergelijke langzame ver‐
keersdeelnemers.▷Bij rode verkeerslichten.▷Bij stilstaande objecten.▷Bij kruisend verkeer.▷Bij tegemoetkomend verkeer.
Invoegende voertuigen
Een voorligger wordt pas herkend, als deze
zich volledig op de eigen strook bevindt.
Bij het plotseling uitwijken van een voorligger
op uw rijstrook kan het systeem de ingestelde
afstand soms niet meer zelfstandig herstellen.
Dit geldt ook voor grote snelheidsverschillen
ten opzichte van voor u rijdende voertuigen,
bijv. bij het snel naderen van een vrachtauto.
Het systeem verzoekt u om bij een met zeker‐
heid gedetecteerde voorligger in te grijpen
door af te remmen en eventueel uit te wijken.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Plotselinge verandering van rijbaan
Als een voertuig voor u achter een stilstaand
voertuig plotseling van rijbaan verandert, moet
u zelf reageren, omdat het systeem niet op stil‐
staande voertuigen reageert.
Seite 140BedieningRijcomfort140
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 141 of 271

Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
Snelheidsregeling
Principe De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:
▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.Seite 141RijcomfortBediening141
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 142 of 271

▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, onderbre‐
ken, zie pagina 142.Snelheid oproepen, zie pagina 143.Tuimelschakelaar: snelheid wijzigen,
handhaven, opslaan, zie pagina 142.
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Markering op de snelheidsmeter wordt op de
actuele snelheid ingesteld.
Snelheidsregeling kan worden gebruikt.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Uitschakelen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Toets op het stuurwiel indrukken.▷Bij ingeschakeld systeem: tweemaal in‐
drukken.▷Bij onderbroken werking: eenmaal indruk‐
ken.
De weergaven verdwijnen. Opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij geactiveerde toestand toets in het
stuurwiel indrukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:
▷Als er geremd wordt.▷Als de koppeling enkele seconden inge‐
drukt wordt of bij niet-ingeschakelde ver‐
snelling losgelaten wordt.▷Als voor de snelheid een te hoge versnel‐
ling ingeschakeld is.▷Als uit keuzehendelstand D wordt gescha‐
keld.▷Als de dynamische tractiecontrole wordt
geactiveerd of DSC wordt gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als met de rijbelevingsschakelaar SPORT+
wordt geactiveerd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Seite 142BedieningRijcomfort142
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 143 of 271

Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 143.
De dynamische stabiliteitscontrole DSC wordt
evt. ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.
▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met ca. 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Gewenste rijsnelheid oproepen
Toets op het stuurwiel indrukken.
Opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
gehandhaafd.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Controlelampje Afhankelijk van de uitrusting geeft het
controlelampje in het instrumentenpa‐
neel aan of het systeem is ingescha‐
keld.
Gewenste snelheid
▷Markering brandt groen:
systeem is actief.▷Markering brandt oranje:
systeem is onderbroken.▷Markering brandt niet: sys‐
teem is uitgeschakeld.
Korte statusweergave
Gekozen voorkeurssnelheid.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up-Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op de Head-Up
Display.
Seite 143RijcomfortBediening143
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15
Page 144 of 271

Park Distance Control PDCPrincipe
PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐ ren van een object achter of, bij overeenkom‐
stige uitrusting met PDC vóór, ook voor de
auto, wordt gemeld door:▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Bij overeenkomstige uitvoering: obstakels aan
de zijkant van de auto die door de sensoren
van de parkeerassistent worden herkend kun‐
nen eveneens door de PDC worden gemeld.
Zie Flankbescherming, zie pagina 146.
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:
▷Bij de sensoren voor en de beide hoeksen‐
soren achter bij ca. 60 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij een dreigende botsing.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkant bij ca. 60 cm.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Met PDC vóór: toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren PDC-sensoren op de auto.
Voorwaarden voor een correcte werking
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren niet afdekken, bijv. met stickers,
fietsendragers enz.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
Seite 144BedieningRijcomfort144
Online Edition for Part no. 01 40 2 963 964 - VI/15