Page 105 of 256

103
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel,
hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de
bestuurder niet door het systeem
kunnen worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren
(ook die van het reservewiel). Doe dit
ook voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning heeft een nadelige
invloed op het weggedrag en de remweg
van de auto en veroorzaakt vroegtijdige
bandenslijtage, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Zie de rubriek "Identificatie".
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met
een beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden
(bij warme banden) moet de
bandenspanning ten opzichte van de
op de sticker vermelde spanning met
0,3
bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Alarmknipperlichten
Gebruik de alarmknipperlichten om het overige
verkeer te waarschuwen in het geval van file,
pech, slepen of een ongeval.
F
D
ruk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
7
Veiligheid
Page 106 of 256
104
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien. Een visuele
controle is dus niet voldoende. F
C ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
R
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Veiligheid
Page 107 of 256

105
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij aangezet contact (contact in de stand " ON"
of de modus " ON") en stilstaande auto.
F
O
pen het dashboardkastje.
F
D
ruk op de resetknop.
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd als
referentiewaarden.
Resetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist
is.
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Er is een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken. F
Als dit verklikkerlampje driemaal
knippert op het instrumentenpaneel,
wordt het resetten uitgevoerd.
F Wacht enkele minuten alvorens het contact af te zetten (contact in de stand " ACC" of
" LOCK ", of de modus " OFF").
7
Veiligheid
Page 108 of 256
106
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en
vervolgens blijft branden, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Sneeuwkettingen
Het systeem mag niet worden gereset
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Veiligheid
Page 109 of 256

107
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP: Electronic Stability Control) dat de
volgende systemen omvat:
-
h
et antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar,
-
d
e noodremassistentie,
-
d
e antispinregeling (TRC),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole.
Elektronische stabiliteitscontrole (ESP)
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (TRC)
Dit systeem verbetert de tractie door het
doorspinnen van de wielen te beperken met
behulp van de remmen van de aangedreven
wielen en de motor. Het zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
7
Veiligheid
Page 110 of 256

108
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto
zou kunnen verliezen.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaarZorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CSC) en antispinregeling (TRC)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Als het CSC-systeem ingrijpt,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het TRC-systeem ingrijpt,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Veiligheid
Page 111 of 256

109
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Het TRC- en het CSC-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving
van de voorschriften van de fabrikant
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen, en de naleving van
de werkplaatsprocedures van het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, mul zand,...) kan
het nuttig zijn het CSC- en het TRC-systeem uit
te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.
Storing
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.F
D
ruk kort op deze knop.
Dit verklikkerlampje gaat branden:
het TRC-systeem grijpt niet meer in
op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het TRC- en het CSC-systeem worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart. F
D
ruk nogmaals op de knop om
de systemen handmatig weer in
te schakelen. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal, duidt dit op een
storing in het systeem.
Rijd voorzichtig en rustig en neem contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Uitschakelen van alleen het TRC-systeem
Uitschakelen van het TRC- en het CSC-systeem
F Druk, ter wijl de auto stilstaat ,
langer dan 3 seconden op deze knop.
Deze verklikkerlampjes
gaan branden: het TRC- en
het CSC-systeem grijpen
niet meer in op de werking
van de motor. Als alleen het TRC-systeem is uitgeschakeld,
wordt dit weer ingeschakeld als de
wagensnelheid toeneemt.
Als het TRC- en het CSC-systeem beide zijn
uitgeschakeld, worden ze niet automatisch
weer ingeschakeld als de wagensnelheid
toeneemt.
7
Veiligheid
Page 112 of 256

110
B3_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de
gordelsluiting.
F
H
oud de gordel vast ter wijl deze zich
oprolt.
Veiligheid