Page 145 of 256

143
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Wiel demonteren
F Ver wijder de sticker in het hart van het reservewiel (die aangeeft dat een band
moet worden gerepareerd) en plak deze in
het interieur van de auto, in het blikveld van
de bestuurder.
F
V
er wijder de wieldop met behulp van het
uiteinde van de wielsleutel.
F
D
raai de wielbouten iets los met de
wielsleutel 1 . F
P laats het voetstuk van de krik 2 op de
grond en controleer of deze zich loodrecht
onder het steunpunt A aan de voorzijde of
het steunpunt B aan de achterzijde bevindt.
Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste
bij het te verwisselen wiel bevindt
F
D
raai de krik 2 uit tot de kop van de krik
het gebruikte steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of B van
de auto moet goed in het centrale gedeelte
van de kop van de krik steken. F
K rik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het (niet
lekke) reservewiel te monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken: kans op letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en controleer of het
contactvlak van het steunpunt correct in de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto
beschadigd raken en/of de krik wegzakken: kans op letsel!
9
Praktische informatie
Page 146 of 256
144
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Bevestiging van het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal
dat bij het monteren van het
noodreservewiel de ringen van de
bouten de velg niet raken. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel. F
P
laats het wiel op de naaf.
F
D
raai de wielbouten handvast.
F D raai de wielbouten enigszins vast, gebruik
hiervoor uitsluitend de wielsleutel 1 .
Wiel monteren
F Ver wijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F
V
erwijder het wiel.
Praktische informatie
Page 147 of 256
145
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
F Draai de wielbouten vast met de wielsleutel 1.F Berg het gereedschap en het wiel op in de
bagageruimte.
F
L
aat de krik zakken tot de auto met de
wielen op de grond staat.
F
V
ouw de krik 2
op en ver wijder deze.
Na het verwisselen van een wiel
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Rijd met een noodreservewiel niet
sneller dan 80
km/h.
9
Praktische informatie
Page 148 of 256

146
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
T
rek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid. Uitsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
165/65
R14 9
mm
165/60
R15
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
Praktische informatie
Page 149 of 256

147
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Een lamp vervangen
Verlichting vóór
1. Parkeerlicht (LED*).
2. Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig).
3.
D
imlicht / grootlicht (HiR2
- 55W).
4.
Mi
stlampen vóór.
5.
D
agrijverlichting (LED*). Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F
r
einig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en
gebruik geen oplosmiddelen,
F
g
ebruik een spons met zeepwater
of een pH-neutraal product,
F
w
anneer u met een
hogedrukreiniger hardnekkig vuil
probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag en
de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de
verlichting minstens enkele minuten
uitgeschakeld zijn (risico van ernstige
verbranding).
F
R
aak de lamp niet met de vingers
aan, maar gebruik een niet-
pluizende doek.
In verband met het behoud van de
kwaliteit van de koplampen mogen
uitsluitend anti-UV-lampen worden
gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met dezelfde
specificaties.
* LED: Light-Emitting Diodes.
9
Praktische informatie
Page 150 of 256
148
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
Richtingaanwijzers (PY21W
amberkleurig)
Parkeerlicht (LED)
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
F
V
ervang de lamp.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor het vervangen van deze
lampen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dimlicht/grootlicht
(HiR2
- 55W)
F Ver wijder de beschermkap door aan de lip
te trekken.
F
B
eweeg de veer opzij om de lamphouder te
ontgrendelen.
F
V
erwijder de lamphouder met de gloeilamp
en vervang de gloeilamp.
Plaats de lamp in omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Praktische informatie
Page 151 of 256
149
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
LED-dagrijverlichting
Neem voor het vervangen van deze lampen
contact op met het PEUGEOT-netwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg voor het vervangen van deze
lampen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Mistlampen
9
Praktische informatie
Page 152 of 256
150
B3_nl_Chap09_info-pratiques_ed01-2014
1. Remlichten (P21/5W)
2. Parkeerlichten (P21/5W)
3.
R
ichtingaanwijzers (PY21W)
4.
A
chteruitrijlicht (P21W), rechts
M
istachterlicht (P21W), links
Achterlichten
Deze lampen worden vervangen door de
achterlichtunit te verwijderen:
F
O
pen de achterklep.
F
O
pen de kunststof afdekkap en ver wijder
de bout.
F
T
rek de zijbekleding met enige kracht opzij.
D
e bekleding mag hierbij vervormen.
F
D
raai de moer los en ver wijder deze (laat
de moer niet in het achterscherm vallen).
F
V
er wijder de lichtunit door deze met enige
kracht naar buiten te trekken. F
V er wijder en vervang de defecte lamp via
de achterzijde van de lichtunit.
Plaats de lamp in omgekeerde volgorde van het
ver wijderen en let er op dat de achterlichtunit
goed wordt geplaatst.
Praktische informatie