Page 217 of 408

215
Rijden
Overgang naar de START-stand van de motor
Het controlelampje "ECO"gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
-bij een handgeschakelde
versnellingsbak trapt u hetkoppelingspedaal helemaalin, -bij een EGS 6-versnellingsbak:●
met de selectiehendel in stand A
of M
,
wanneer u het rempedaal loslaat.
●
of met de selectiehendel in stand N
en het rempedaal losgelaten, wanneer u de selectiehendel in stand A
of M
zet,
●
of wanneer u de achteruitversnelling
inschakelt.
Bijzonderheden: automatischactiveren van de START-stand
Als u het systeem met de motor in deSTOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart.
Als u bij een auto met eenhandgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat er een lampje branden of verschijnt er een berichtmet het verzoek het koppelingspedaalhelemaal in te trappen, omdat andersde motor niet gestart kan worden.
U kunt deze
functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF"
in
te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en er wordt een melding weergegeven.
Uitschakelen
In dat geval knippert het lampje"ECO"enkele seconden en gaat
ver volgens uit.
Dit is volkomen normaal.
De START-stand wordt ten behoeve van
de veiligheid en het comfor t automatischgeactiveerd als:
- het bestuurderpor tier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder los
wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak en hoger dan 11 km/h bijeen EGS 6-versnellingsbak,
- de elektrisch bediende handrem wordt
aangetrokken,
- bepaalde bi
jzondere omstandigheden(laadtoestand accu, motortemperatuur,rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)dit niet toelaten.
Page 218 of 408

Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u hetcontact weer aanzet.
Opnieuw inschakelen
Dit systeem heeft specifieke kenmerkenen maakt gebruik van een speciale accu(raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem. Bi
j een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF"eerst knipperen en brandt ver volgens permanent.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Storingen
Onderhoud
Schakel het Stop & Star t-systeem altijd uit als u handelingen onder demotorkap wilt verrichten, om letsel door het automatisch activeren van de STA R T-stand te voorkomen.
Het Stop & Star t-systeem maaktgebruik van geavanceerde technologie.Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitsluitend uitvoeren door een officiële CITROËN-dealer of eengekwalificeerde werkplaats. Druk no
gmaals op de schakelaar "ECO OFF".Het systeem is dan opnieuw actief; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding weergegeven.
Als er in de STOP-stand een storingzou optreden, kan het zijn dat demotor niet meer wil aanslaan of directafslaat. Alle controlelampjes op hetinstrumentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er ook een waarschuwingsmelding worden weergegeven waarin u wordt gevraagdde selectiehendel in de stand Nte zetten en het rempedaal in te trappen. Zet in dat geval het contact af en startde auto met behulp van de sleutel.
Page 219 of 408

217Rijden
Lane Departure Warning System (LDWS)
Dit systeem registreert wanneer de bestuurder
onvrijwillig een rijstrookmarkering (doorgetrokken
of onderbroken streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren
in de voorbumper wordt de bestuurder gewaarschuwd als de auto de markering
overschrijdt (bij een wagensnelheid hoger
dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwegen en
autowegen.
Activering
) Druk op de knop: het lampje gaat branden.
Het Lane Depar ture Warning System is een hulpmiddel voor de bestuurder, diedesondanks waakzaam moet blijven enverantwoordelijk is.
Uitschakelen
U wordt gewaarschuwd door het trillen van de zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmarkeringwordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarkering wordt
overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven. Het is mogelijk dat een waarschuwing wordtgegeven bij het overschrijden van een pijl op de weg of een niet-officiële markering (bijv. graffiti).
Detectie
Storin
g
Er kunnen storingen in de detectieoptreden:
- als de sensoren vuil zijn (modder, sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen hetwegdek en de markeringen.
)
Druk opnieuw op de knop: het lampjegaat uit.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen. In het
geval van een storing gaat dit controlelampje branden
vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 220 of 408
Dode-hoekdetectie
wanneer zich een ander voertuig in de dodehoek van zijn auto bevindt, dat een potentieel gevaar betekent.
Inschakelen
Het systeem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een ver vanging zijn voor de spiegels. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor het op tijd waarnemen wat er zich achter hem bevindt, het inschatten van de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer en de beslissing of hij al dan niet veilig van rijstrook kan wisselen.
Het systeem dient als een hulp voor de bestuurder en kan alleen waarschuwen; debestuurder blijft zelf te allen tijde verantwoordelijk voor een veilig weggedrag.
)Druk op deze knop: het controlelampje
gaat branden.
Sensoren in de voor- en achterbumper controleren de dode hoek van de auto. In de buitenspie
gel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, brandt dan permanent eenlampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te traag een andere auto inhaalt.
Page 221 of 408

219Rijden
Er wordt geen waarschuwingssignaalafgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, veiligheidsrails, lantaarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten, Indien een persoon, een
fietser of een
voertuig zich in de dode hoek van het voertuig bevindt, zal er een waarschuwingslamp gaan
branden in de linker- of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van de situatie) onder de volgende
voorwaarden:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het verschil in snelheid ten opzichte van hetandere voertuig bedraagt minder dan
10 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duur t lan
ger dan normaal, doordat het ingehaalde voertuig
zich blijft ophouden in de dode hoek,
- u ri
jdt in een rechte lijn of flauwe bocht,
- uw auto trekt geen aanhanger of caravan...
- bi
j het inhalen van of ingehaald worden
door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich inhet gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
Page 222 of 408

Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Bij slechte weersomstandigheden (zware regen, hagel enz.) kan hetsysteem tijdelijk minder nauwkeurigwerken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of van een droog wegdek op een natwegdek terechtkomen kan tot eenvals alarm leiden (zo kan een wolkwaterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig). Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet metmodder, sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken ophet gedeelte onder de buitenspiegels waar de waarschuwingslampjes zitten, omdat de de dode-hoekdetectie dan mogelijk niet goed werkt. Dit geldt ook voor de detectiezones op de voor- en achterbumper.
)Om deze functie uit te schakelendrukt u nog een keer op de knop: hetcontrolelampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt de status
van het systeem opgeslagen.
De dode-hoekdetectie wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door het CITROËN-netwerk gehomologeeerde
trekhaak.
Page 223 of 408

221Rijden
Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
Via uw Autoradio
)Druk op de toets "MENU"om naar hetalgemene menu te gaan. )Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze. )Selecteer het menu "Parameters auto" en
bevestig uw keuze. )Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze. )Selecteer "Opgeslagen snelheden" en
bevestig uw keuze. )Wijzig de snelheid. )Selecteer " OK" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Via het navigatiesysteem
eMyWay
) Druk op de toets "MEM"
voor een
overzicht van de opgeslagen snelheden.
To egang
Voer deze handelingen omwille vande veiligheid alleen uit als de autohelemaal stilstaat.
)
Druk op de rolknop linksonder op hetstuur wiel om naar het algemene menu te gaan. )
Selecteer het menu "Parameters auto" enbevestig uw keuze. )
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze. )
Selecteer "Geprogrammeerde snelheden"en bevestig uw keuze. )
Wijzig de snelheid. )
Selecteer "OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.
Bij auto's met dit systeem kunt u deze handelingen alleen doen als de auto stilstaat.
Selecteren
Selecteren van een snelheid: )
druk op de toets "+
" of " -" en houd de toetseven ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid,
) druk nog eens op de toets " +
" of "-
" en houd de toets ingedrukt om een andere snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheiden de status van het systeem(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
Page 224 of 408

De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
in
gestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect.
Snelheidsbegrenzer
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in achtnemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden. De
functies van de snelheidsbegrenzer wordenbediend met de toetsen op het stuur.
1.Knop voor het selecteren van desnelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid.3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid.4.Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzing.
5
.Toets voor weergave van de opgeslagensnelheden.
(zie "Snelheden opslaan")
Bediening op het stuur
De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.
6
.Snelheidsbegrenzer A AN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.8.Ingestelde snelheid. 9.
Een eerder opgeslagen snelheid kiezen.
(zie "Snelheden opslaan")
Weergave op het display
Werking
Het inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.Het uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat het
gaspedaal los om terug te keren naar
de ingestelde maximumsnelheid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in hetgeheugen.