Page 185 of 408

Veiligheid
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel)
Als een achterpassagier zijngordel losmaakt, gaat dit
waarschuwingslampje branden .
Display waarschuwingslampjes veiligheidsgordels
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel rechtsachter. 4.
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter.
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel linksachter.
Als het contact wordt aan
gezet bij een
draaiende motor en een snelheid van ongeveer 20 km/h, gaat het waarschuwingslampje 3 , 4 of
5ongeveer 30 seconden rood branden als de
desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als het waarschuwingslampje 3
, 4 of 5
bij een
snelheid van meer dan 20 km/h rood gaat
branden in combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, is de gordel van de
desbetreffende achterpassagier weer losgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knipperthet waarschuwingslampje gedurende tweeminuten in combinatie met een steeds sterker
wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten
bli
jft het waarschuwingslampje branden zolang
de achterpassagiers hun gordels niet hebben
vastgemaakt.
Page 186 of 408

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hunveiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens hetrijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoendeeffectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengtevan de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. Degordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichtingdeblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam teworden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafelsver tonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijkeveiligheidsvoorschriften moetenwerkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoer t. Laat de veiligheidsgordels van uw autoregelmatig controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding
, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolgvan de activering van de pyrotechnischelading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Page 187 of 408

185
Veiligheid
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spanbegrenzers(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de
frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan deairbags onmiddellijk af om de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
ve
iligheidsgordels zorgen in deze situaties
voor een afdoende bescherming.
De airbags werken alleen als het contact aan is.De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbagsniet meer opgeblazen.
Registratiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B
. Impactzone opzij.
Het activeren van de airbags gaatgepaard met wat onschadelijke rook eneen knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszinsverminderen.
Page 188 of 408
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontaleaanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd inhet stuur wiel en de passagiersairbag in hetdashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgeblazen,behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichtingvan de auto (horizontaal gezien) en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto.
De airba
g vóór wordt opgeblazen tussen debestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Page 189 of 408