Page 137 of 195

135
ZEKERINGENTABEL
Stroomverbruiker Nr. Zekering Ampère Plaats
F12
F13
F31
F32
F35
F37
F38
F39
F42
F43
F44
F47
F48
F49
F50
F51
F5315A
15A
7,5A
15A
10A
10A
20A
15A
7,5A
30A
20A
30A
30A
7,5A
7,5A
7,5A
10A
Rechter dimlicht
Linker dimlicht, koplampverstelling
Voeding voor achteruitrijlicht, relaisspoelen op zekeringenkast
motorruimte, handbediend klimaatregelsysteem
Voeding +30 bediening buitenverlichting
Voedin schakelaar remlichten (NC-signaal)
Remlichten, regeleenheid instrumentenpaneel
Centrale portiervergrendeling
Voeding +30 plafondverlichting, verlichting dashboardkastje, autoradio
ABS-regeleenheid
Ruitenwissers, bidirectionele pomp
Stopcontact - aansteker
Elektrische ruitbediening linksvoor
Elektrische ruitbediening rechtsvoor
+15 stroomverbruikers voeding voor autoradio, elektrisch
verstelbare spiegels, verlichting midden- en zijconsole, verlichting
bediening elektrische spiegels
Airbagsysteem
+ voeding voor kentekenverlichting, verlichting bediening
verwarming, verlichting stopcontact - aansteker, verlichting autoradio
Richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, regeleenheid instrumentenpaneelfig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
fig. 143
Page 138 of 195

136
Stroomverbruiker Nr. Zekering Ampère Plaats
Voorgloeibougies
Zekeringenkast dashboard - basis
Zekeringenkast dashboard - optie
Contactslot
Anti-slipsysteem
Enkele snelheid - eerste snelheid koelventilator
Enkele snelheid - tweede snelheid koelventilator
Elektrische ventilator klimaatregeling
Claxon
Generator snelheidsmeter, magneetklep actieve-koolfilter,
voorgloeiregeleenheid, secundaire belastingen, motorregelsysteem
Rechter grootlicht
Linker grootlicht
Motorregeleenheid, relais motorregelsysteem, wisselrelais
motorkoelsysteem
Motorregeleenheid (voeding), magneetkleppengroep dieseloliepomp
Motorregeleenheid
Aircocompressor
Verwarmd filter
Brandstofpomp, afsluitsysteem
Extra koplampen
+ 15 pluspool via ingeschakeld contact
Mistlampen voorF00
F01
F02
F03
F04
F06
F07
F08
F10
F11
F14
F15
F16
F17
F18
F19
F20
F21
F23
F24
F3060A
70A
40A
20A
50A
30A – 40A (*)
40A – 60A (*)
40A
15A
15A
10A
10A
7,5A
10A
7,5A
7,5A
20A
15A
15A
10A
15Afig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
fig. 145
(*)
Voor bepaalde versies/markten
Page 139 of 195

137
ACCU LEEGGELOPEN
Raadpleeg bij voorkeur het
hoofdstuk “Onderhoud van de auto”
voor een overzicht van alle
voorzorgsmaatregelen om het
leeglopen van de accu te voorkomen
en om een lange levensduur van de
accu te kunnen garanderen.
DE ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor
het opladen van de accu geldt slechts
ter informatie. Raadpleeg bij
voorkeur het Fiat Servicenetwerk
om deze werkzaamheden te laten
uitvoeren.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een laag ampèrage
gedurende ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan
de accu beschadigen.Ga als volgt te werk om de accu op
te laden:
– maak de minklem los van de accu;
– sluit de kabels van de acculader
aan op de accupolen; let daarbij
op de polariteit;
– schakel de acculader in;
– schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los
te koppelen;
– sluit de minklem aan op de accu.
Accuvloeistof is giftig en
corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Het
opladen van de accu moet
worden uitgevoerd in een goed
geventileerde ruimte, uit de
buurt van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
WAARSCHUWING
Probeer een bevroren
accu niet op te laden:
eerst moet hij ontdooid worden
om het risico op ontploffing te
voorkomen. Als de accu
bevroren is geweest, moet door
vakbekwaam personeel worden
gecontroleerd of de cellen niet
beschadigd zijn en of de
behuizing geen scheuren
vertoont, waardoor de giftige
en corrosieve vloeistof kan
weglekken.
WAARSCHUWING
Page 140 of 195
138
DE AUTO OPTILLEN
MET DE AUTOKRIK
Zie de paragraaf “Lekke band” in dit
hoofdstuk.
Gebruik de krik
uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel van de
auto waarbij de krik geleverd
is. Gebruik de krik niet voor
andere doeleinden, zoals het
opkrikken van andere auto’s.
Gebruik de krik nooit om
werkzaamheden onder het
voertuig te verrichten.
WAARSCHUWING
Door de krik niet juist
te plaatsen, kan de
auto van de krik vallen.
Gebruik de krik niet voor
zwaardere lasten dan is
aangegeven op het plaatje op
de krik.
WAARSCHUWINGOnthoud dat:
– de krik behoeft geen afstelling;
– de krik niet kan worden
gerepareerd: in geval van defect
moet de krik door een origineel
exemplaar worden vervangen;
– afgezien van de slinger die in dit
hoofdstuk is aangegeven, mag geen
enkel ander gereedschap op de
krik gemonteerd worden.
Page 141 of 195
139
Til de auto niet aan de
achterkant (onder de
carrosserie of de onderdelen
van de wielophanging) noch
aan de voorkant
(versnellingsbakhuis) op.
WAARSCHUWINGMET DE GARAGEKRIK
Zijdelings
De auto mag alleen zijdelings
worden opgekrikt met de hefarm
van de hydraulische krik geplaatst
zoals is afgebeeld in fig. 146 en 147.
fig. 146
F0X0129m
fig. 147
F0X0130m
fig. 148
F0X0131m
MET DE HEFBRUG
Til de auto zo op dat de uiteinden
van de hefarmen zich aan de
onderzijde van de carrosserie
bevinden, zoals aangegeven in fig. 148.
Zorg dat de hefarmen
de carrosserie of de
zijbekleding niet
beschadigen. Schik de hefarmen
op de juiste wijze en gebruik
eventueel een houten of rubber
blokje.
Page 142 of 195

140
Draai vóór het slepen de
sleutel naar de stand
MAR en vervolgens naar STOP
zonder de contactsleutel uit het
slot te verwijderen. Bij
verwijdering van de sleutel
schakelt automatisch het
stuurslot in en kan het stuur
niet meer worden verdraaid.
WAARSCHUWING
Het sleepoog mag
uitsluitend worden
gebruikt voor het slepen op
wegen in geval van nood.
Het is toegestaan de auto op
korte afstanden te slepen
m.b.v. geschikte middelen
conform de
wegenverkeerswetgeving
(starre stang), om de auto op
de weg te verplaatsen om hem
gebruiksklaar te maken voor
het slepen of voor transport
met takelwagen. Het sleepoog
MAG NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (d.w.z.
op het terrein) te slepen of
waar hindernissen zijn en/of
voor het slepen met kabels of
andere niet-starre
hulpmiddelen.
In overeenstemming met
voornoemde voorwaarden,
moet men voor het slepen twee
voertuigen gebruiken
(een slepend en een gesleepte
voertuig), beiden zoveel
mogelijk op één lijn.
WAARSCHUWING
fig. 149
F0X0132m
DE AUTO SLEPEN
Het voertuig is voorzien van een
meegeleverd sleepoog.
Het sleepoog bevindt zich in de
gereedschapstas.
Het sleepoog bevestigen:
1) Neem het sleepoog uit de
gereedschapstas.
2) Verwijder (indien aanwezig) het
deksel op de voorbumper
fig. 149 m.b.v. een
schroevendraaier in de inkeping
op het deksel.
3) Draai het sleepoog stevig op de
schroefdraadpen fig. 150 of
fig. 151 (Adventure versie).
Page 143 of 195
141
Maak voor de montage
van het sleepoog de
schroefdraad zorgvuldig
schoon. Controleer of het
sleepoog volledig op de
schroefdraadpen is gedraaid
alvorens de auto te slepen.
WAARSCHUWINGBRANDBLUSSER
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies kunnen zijn
voorzien van een brandblusser
fig. 152.
De gebruik- en
onderhoudsinstructies zijn op de
brandblusser zelf aangegeven.Tijdens het slepen
werken de
rembekrachtiging en de
elektrische stuurbekrachtiging
niet. Om die reden is meer
kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur. Gebruik geen
elastische kabels voor het
slepen en vermijd bruuske
bewegingen. Zorg tijdens het
slepen dat er geen onderdelen
door de sleepverbinding
kunnen worden beschadigd.
WAARSCHUWING
Start de motor niet
wanneer het voertuig
wordt gesleept.
WAARSCHUWING
fig. 152
F0X0135m
Page 144 of 195
pagina opzettelijk blanco gelaten