Page 65 of 136

63 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
-
1. Bagageafdekking
Bevestigen:
- plaats de voorste uiteinden van
de bagageafdekking op de steun
en druk ze licht vast,
- vouw de bagageafdekking volle-
dig uit,
- plaats de achterste uiteinden van
de bagageafdekking op de steun
en druk ze licht vast.
Verwijderen:
- neem de achterste uiteinden los,
- vouw de bagageafdekking volle-
dig op,
- neem de voorste uiteinden los en
verwijder de bagageafdekking.
Vouw de bagageafdekking op om
deze op te bergen. Niet oprollen
.
2. Bagagenet voor hoge belading
Het bagagenet voor hoge belading
kan achter de voorstoelen of achter
de achterbank worden bevestigd.
Open de afdekplaatjes A
van de des-
betreffende bovenste bevestigingen.
Plaats de uiteinden van de metalen
staaf in deze bevestigingen.
Bevestig de haken van de riemen
van het net achter de voorstoelen,
achter de neergeklapte achterbank
of aan de sjorogen B
op de vloer.
Deze sjorogen bevinden zich lood-
recht onder de desbetreffende bo-
venste bevestigingen.
Trek de twee riemen C
aan.
3. Sjorogen
4. Portiervak schuifdeur
5. Opbergvakken tussen de
voorstoelen en de achterbank
6. Opbergtassen
7. Bekerhouder
Page 66 of 136

RIJDEN64 -
HANDREM
combinatie met het verklik-
kerlampje STOP
en een
geluidssignaal (als de auto
rijdt), geeft dit aan dat de
handrem nog (iets) is aangetrokken.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersy-
steem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking:
Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
de verklikkerlampjes STOP
en ABS
, duidt dit op een sto-
ring in de elektronische remdrukrege-
laar. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, duidt dit
op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het rem-
men de controle over uw auto zou
kunnen verliezen. De normale werking van het an-
tiblokkeersysteem kan merkbaar
zijn door het trillen van het rempe-
daal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Loszetten
Trek aan de hendel, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.
Als dit verklikkerlampje brandt in
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.
Page 67 of 136

65RIJDEN
-
SNELHEIDSBEGRENZER *
De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde snelheid -
OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h,
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes knippe-
ren.
Selecteren van de functie
)
Draai de knop in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan geselec-
teerd, maar nog niet actief. Het
display geeft streepjes of de laatst
ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
)
Als de toets SET -
kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verlaagd.
)
Als de toets SET +
kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verhoogd.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snel-
heid één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. De inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op het display. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schake-
len (OFF).
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
*
Volgens uitvoering.
Page 68 of 136

66 -
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware
punt
, wordt de begrenzer tijdelijk uit-
geschakeld en knippert de ingestelde
snelheid op het display.
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profi el
van de weg of bij een steile afda-
ling niet kan voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt over-
schreden,
- tijdens snel accelereren.
Bij het gebruik van de snel-
heidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn ver-
antwoordelijkheid nemen.
De bestuurder moet zijn aandacht
houden bij het profi el van de weg,
snelle acceleraties en zijn auto altijd
goed onder controle houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de be-
vestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op el-
kaar.
Uitschakelen van de functie
)
Draai de knop in de stand 0
of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestel-
de snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren. Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan of gelijk aan
de ingestelde snelheid.
Page 69 of 136

67RIJDEN
-
SNELHEIDSREGELAAR *
De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
ingestelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Selecteren van de functie
)
Zet de draaiknop in de stand
CRUISE
. De snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ge-
activeerd en er is nog geen snel-
heid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
)
Breng uw auto met het gaspedaal
op de gewenste snelheid.
)
Druk op de toets SET-
of SET+
.
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en deze snelheid wordt
door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven
en tij-
delijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knippe-
ren
.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen. Bij deze snelheidsregelaar wordt de
ingestelde snelheid weergegeven op
het instrumentenpaneel. Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
zelf ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsregelaar, is tevens een snel-
heidsbegrenzer aanwezig. Deze
twee systemen kunnen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
*
Volgens uitvoering.
Page 70 of 136

RIJDEN68 -
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Aanbevolen wordt de voeten dichtbij
de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de be-
vestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op el-
kaar.
Uitschakelen (OFF)
)
Druk op deze toets of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid wijzigen
Als de ingestelde snelheid wordt
weergegeven:
)
Druk op de toets SET +
om de
snelheid te verhogen.
)
Druk op de toets SET -
om de
snelheid te verlagen.
Opnieuw activeren
)
Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen van de functie
)
Draai de knop in de stand 0
of zet
het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om het systeem te laten controleren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Page 71 of 136

69RIJDEN
-
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor
de passagier in het dashboard aan-
gebracht. Ze worden tegelijkertijd
geactiveerd, behalve als de airbag
aan passagierszijde is uitgescha-
keld, bij een ernstige frontale aanrij-
ding binnen de impactzone A
, in de
lengterichting van de auto en vanaf
de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een hori-
zontale ondergrond moet bevinden.
De airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard
om de voorwaartse beweging van de
inzittende te dempen. De kans op
hoofd- en borstletsel wordt daardoor
verminderd.
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de in-
zittenden bij ernstige aanrijdingen: ze
vormen een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met gordel-
krachtbegrenzers. De elektronische
schoksensoren registreren in dat ge-
val de frontale en zijdelingse aanrijdin-
gen waaraan de registratiezones voor
een aanrijding (zie schema) worden
blootgesteld: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt over-
schreden, worden de airbags onmid-
dellijk opgeblazen en beschermen ze
de inzittenden van de auto.
Registratiezones voor een
aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
Bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in be-
paalde gevallen waarin de auto over
de kop slaat, treden de airbags niet
in werking. De veiligheidsgordels
zorgen in deze situaties voor een af-
doende bescherming. De kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking
: het uit de air-
bags ontsnappende gas kan
enigszins irriteren.
Page 72 of 136

RIJDEN70 -
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, raad-
pleeg dan het CITROËN-
netwerk om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd.
Storing airbag vóór
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
)
Zet het contact af
, steek de
sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde 1
, draai deze in
de stand "OFF"
en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen. Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt
zolang de airbag is uitge-
schakeld.
In de stand "OFF"
werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schake-
len en zo de veiligheid van uw pas-
sagier te garanderen.
Het goed functioneren van het sy-
steem wordt aangegeven door een
verklikkerlampje, in combinatie
met een melding op het display.
Als bij aangezet contact
(2e stand), dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden, be-
tekent dit dat de airbag aan passagiers-
zijde is uitgeschakeld (stand "OFF"
).
Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden,
plaats dan geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk.
Controle uitschakeling