Page 153 of 292
151
Rijden
6– Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).–
Onderbreken van Adaptieve snelheidsregelaar.
– Uitschakelen van het DSC-/ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijk\
en.
Lampje van de knopRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
DisplayAanwijzingen
Uit CRUISE
(grijs)
(grijs)Regelaar onderbroken.
Lane Positioning Assist niet ingeschakeld.
Uit CRUISE
(groen)
(grijs)Regelaar actief.
Lane Positioning Assist niet ingeschakeld.
Groen CRUISE
(groen)
(groen)Drive Assist Plus ingeschakeld.
Het systeem werkt niet normaal (er wordt met
het stuurwiel gecorrigeerd).
Page 154 of 292
152
Rijden
Lampje van de knopRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
DisplayAanwijzingen
Groen CRUISE
70
(grijs)
(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.
Groen CRUISE
(groen) / (grijs)
(grijs)Drive Assist Plus ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden voor de Lane
Positioning Assist.
Groen OFF of LIMIT
(grijs)
(grijs)Snelheidsregelaar uitgeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden voor de Lane
Positioning Assist.
Groen CRUISE
(groen) / (grijs)
(grijs)Drive Assist Plus onderbroken.
Snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist
zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
" Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist te
gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief is.
Page 155 of 292

153
Rijden
6MeldingenRijsituaties
" Omstandigheden niet geschikt - In afwachting van inschakeling" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is voldaan.
" Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
" Neem controle over de auto over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte weg
met een wegdek zonder oneffenheden rijdt
en de bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan
het systeem toch een waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of kan ongeschikte
stuurcorrecties toepassen in de volgende situaties.
–
slecht zicht (onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, regen, mist).
–
verblinding (verlichting door een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht),
–
gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker;
–
wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
–
bij het rijden in een scherpe bocht,
–
bij het rijden op bochtige wegen.
– aanwezigheid van een voeg in het wegdek.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet worden uitgeschakeld in de volgende situaties:
–
rijden met een "noodreservewiel";
–
bij het trekken van een aanhanger of
vervoeren van fietsen op een fietsendrager,
vooral bij een niet aangesloten of niet
goedgekeurde aanhanger;
–
slechte weersomstandigheden;
–
bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw, ijzel);
–
bij gebieden met wegwerkzaamheden of bij
een tolstation;
–
bij het rijden op een circuit;
–
op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Rijstrookassistent
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto door
de bestuurder te waarschuwen zodra het een risico
op het ongewenst verlaten van de rijstrook of het
rijden richting een berm of vluchtstrook detecteert
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst en die de
rijstrookmarkeringen op de grond en de wegranden
herkent (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Page 156 of 292

154
Rijden
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.
–
Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet het stuurwiel met beide
handen vasthouden, zodat hij of zij de controle
behoudt wanneer de omstandigheden ervoor
zorgen dat het systeem niet meer kan ingrijpen
(bijvoorbeeld als de middelste rijstrookmarkering
op het wegdek niet meer zichtbaar is).
Werking
Zodra het systeem een risico op het ongewenst
overschrijden van een van de rijstrookmarkeringen
op de grond of een rand van de rijbaan (zoals een
berm) detecteert, voert het een koerswijziging uit om
de auto weer binnen de rijstrook te brengen.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit waarschuwingslampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie voorkomen door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijvoorbeeld tijdens een uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle benodigde informatie op het instrumentenpaneel \
moet u eerst de weergavemodus "Rijden" selecteren.
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijk\
en.
Status functie Controlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
Snelheid lager dan 70
km/h.
–
Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
–
ASR- / DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP.
–
"Sportieve" rijstijl.
Page 157 of 292
155
Rijden
6Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(grijs) Functie automatisch in stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie
van een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde)
noodreservewiel).
ON
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70
km/h.
ON
(oranje) / (groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de
rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
Page 158 of 292

156
Rijden
Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(oranje) / (groen)
" Leg uw handen weer op
het stuurwiel" –
Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de
bestuurder het stuurwiel enkele seconden heeft losgelaten,
onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer
over te laten aan de bestuurder.
– T ijdens het corrigeren van de baan bepaalt het systeem
dat de correctie niet voldoende is; de bestuurder wordt
gewaarschuwd dat hij of zij de baan zelf verder moet
corrigeren.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er
snel na elkaar meerdere correcties worden uitgevoerd. De
waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden weergegeven
totdat de bestuurder reageert.
Deze melding kan ook worden weergegeven als u uw handen
op het stuurwiel hebt.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 70
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek en
de wegrand (bijvoorbeeld schaduw).
–
V
ersleten, bedekte (bijvoorbeeld door sneeuw
of modder) of meerdere (bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden) rijbaanmarkeringen.
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
Page 159 of 292

157
Rijden
6vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Inschakelen / uitschakelen
► U kunt het systeem op elk moment uitschakelen
door deze toets ingedrukt te houden of inschakelen
door de toets kort in te drukken.
Uitschakeling wordt aangegeven door het branden
van het controlelampje in de toets.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of een fietser.
–
V
ermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de
aanrijding te beperken.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal 25 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50
km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen.
Het kan ook bij dieren reageren. Dieren (vooral
dieren kleiner dan 0,5 m) en voorwerpen op de
weg worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
–
W
aarschuwing bij kans op aanrijding.
–
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan de
voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een radar
in de voorbumper.
Ondanks dit systeem moet de bestuurder altijd blijven opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
Page 160 of 292

158
Rijden
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijke aanrijding waarneemt, bereidt het systeem het
remcircuit voor. U kunt hierbij wat geluid horen en
de snelheid van de auto kan iets afnemen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.
Het remsysteem is in werking.
DSC- / ASR-systemen ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig
bochten.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden zonder
aanvullende melding, om aan te geven dat het
automatische remsysteem niet beschikbaar is.
Dit is normaal en betekent dat er aan een
voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen
contact hoeft op te nemen met een werkplaats.
In situaties met het contact aan waarbij automatisch
remmen een risico vormt, raden wij aan om het
systeem via het configuratiemenu van de auto uit te
schakelen, bijvoorbeeld:
–
Het slepen van een aanhanger (vooral een
aanhanger zonder eigen remsysteem).
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Rijden met sneeuwkettingen.
–
In een autowasstraat.
–
Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het
verwisselen van een band of werkzaamheden in de
motorruimte).
–
De auto is op een rollenbank in een werkplaats
geplaatst.
–
De auto wordt gesleept.
–
Na vervorming van de voorbumper (uitvoering
met radar).
–
Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel met een andere diameter of een
storing in de twee buitenste remlichten wordt
gedetecteerd.
Het systeem voert continu een diagnose van de werking uit en kan zichzelf blokkeren
zonder specifieke indicatie van de bestuurder, als
het systeem buiten de normale
werkingsvoorwaarden valt (bijvoorbeeld bij het
initialiseren van sensoren, spanning kaart buiten
normale bereik of activering van het
stabiliteitssysteem).
Daarom is het systeem mogelijk niet beschikbaar
vlak na het starten van de auto.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane voertuiggewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).
Na een impact (zoals een aanrijding) wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.