
33
Toegang
2Vergrendelen
► Open de portieren.
► Controleer of het kinderslot van de
achterportieren niet is geactiveerd.
Zie het betreffende deel.
►
V
erwijder het zwarte dopje op de zijkant van
het portier met behulp van de sleutel.
►
Steek de sleutel zonder te forceren in de opening
en draai het slot richting de binnenkant van het
portier.
►
V
erwijder de sleutel en plaats de zwarte dop
terug.
►
Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de
auto goed is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
Er wordt een melding op het instrumentenpaneel
weergegeven zodra de batterij moet worden
vervangen.
Batterijtype: CR2032 / 3 V.
► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier
bij de uitsparing los en zet het deksel omhoog.
►
V
erwijder de lege batterij.
►
Plaats de nieuwe batterij en let goed op de plus-
en minkant. Steek de batterij eerst in de contacten in
de hoek en klik het deksel daarna erop.
►
Synchroniseer de afstandsbediening.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het synchroniseren van de
afstandsbediening.
Gooi batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die
schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
Deze apparatuur bevat een knoopcelbatterij. Slik de batterij niet in. Kans op chemische
brandwonden!
Wanneer de batterij wordt ingeslikt, kunnen er in
slechts 2 uur ernstige inwendige brandwonden
ontstaan, die dodelijk kunnen zijn.
Als batterijen zijn ingeslikt of elders in het lichaam
zijn gestoken, moet u onmiddellijk medische hulp
inroepen.
Bewaar nieuwe en gebruikte batterijen buiten het
bereik van kinderen.
Als het batterijvakje niet goed sluit, mag u het
product niet meer gebruiken en moet u het buiten
bereik van kinderen houden.
Risico van explosie als de batterij door een verkeerd type wordt vervangen!
Vervang de batterij door hetzelfde type.
Risico van explosie of lekkage van ontvlambare vloeistof of gas!
U mag dit product niet gebruiken, opbergen of
plaatsen in een omgeving met een zeer hoge
temperatuur of bij een zeer lage druk door een
zeer grote hoogte.
Probeer een gebruikte batterij niet te verbranden,
te verbrijzelen of door te zagen / knippen.
De afstandsbediening resetten
Na het vervangen van de batterij of bij een storing
moet de afstandsbediening mogelijk worden gereset.

94
Veiligheid
Hill Assist Descent Control
Systeem voor Hill Assist Descent Control voor
middelhoge tot hoge hellingen, op asfalt of andere
wegoppervlakken (zoals grind of modder).
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van de
auto en de kans dat de auto te veel vaart maakt
tijdens het vooruit of achteruit afdalen.
Wanneer de auto van een helling rijdt, ondersteunt
dit systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk de
remdruk te verminderen.
Het systeem werkt alleen bij hellingen van meer dan 5%.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam om een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te schakelen
om te voorkomen dat de motor afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N , D of R
is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt het Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet langer beschikbaar als de snelheid van de auto:
–
Hoger is dan 70
km/h.
– wordt geregeld door de Adaptieve
snelheidsregelaar, afhankelijk van het type
versnellingsbak / transmissie.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
► Houd deze toets bij snelheden lager dan
50 km/h ingedrukt totdat het groene
controlelampje gaat branden om het systeem te
selecteren; dit lampje gaat grijs branden op het
instrumentenpaneel.
► Het systeem wordt geactiveerd bij een
snelheid lager dan 30 km/h; dit lampje gaat
groen branden op het instrumentenpaneel.
►
Zodra de afdaling begint, kan de bestuurder het
gaspedaal en het rempedaal loslaten; het systeem
regelt de snelheid:
– Als de eerste of tweede versnelling is
ingeschakeld, neemt de snelheid af en
knippert het controlelampje snel. –
Als de versnellingsbak in de neutraalstand staat
of het koppelingspedaal wordt ingedrukt, neemt de
snelheid af en knippert het controlelampje langzaam;
in dat geval is de constante snelheid waarmee wordt
afgedaald lager.
Wanneer de auto tijdens het afdalen stilstaat en de
bestuurder het gaspedaal en het rempedaal loslaat,
vermindert het systeem de remdruk om de auto
geleidelijk in beweging te brengen.
De remlichten gaan automatisch branden als het
systeem in werking is.
Als de rijsnelheid hoger wordt dan 30 km/h,
wordt de regeling automatisch onderbroken. Het
controlelampje op het instrumentenpaneel brandt
dan weer grijs, maar het groene controlelampje van
de toets blijft branden.
De regeling wordt automatisch hervat zodra de
rijsnelheid lager wordt dan 30 km/h en er aan de
voorwaarden wordt voldaan met betrekking tot de
helling en het loslaten van de pedalen.
U kunt op elk gewenst moment het gaspedaal of het
rempedaal weer intrappen.
Uitschakelen
► Druk op de toets totdat het controlelampje uit
gaat; het controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat ook uit.
Bij een rijsnelheid van meer dan 70
km/h wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld; het
controlelampje van de toets gaat uit.

11 5
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de
keuzeschakelaar in de stand 4WD (afhankelijk van
de uitvoering).

122
Rijden
De achteruitversnelling
inschakelen
► Trek de ontgrendelknop onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst
naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zorg dat de
versnellingshendel altijd in de vrijstand staat en
trap het koppelingspedaal in.
Automatische transmissie (type 1)
Met benzine-/dieselmotoren
Automatische transmissie (6 of 8 versnellingen)
met selectiehendel. De transmissie biedt ook de mogelijkheid om handmatig te schakelen met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
Plug-in hybride-motoren
Automatische transmissie met 8 versnellingen,
een impulskeuzeschakelaar en een functie voor
regeneratief remmen.
Met uitzondering van de handbediende stand en de
functie regeneratief remmen is de werking gelijk aan
die van andere EAT8-transmissies.
Impulskeuzeschakelaar
transmissie
P. Auto Park
Druk op deze toets om de parkeerstand in te
schakelen.
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling N.
Neutraal stand
Om de auto in de vrijloop te zetten en te kunnen
verplaatsen met het contact afgezet.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Rijden in de automatische stand
De transmissie schakelt zelf de juiste versnelling
in, op basis van uw rijstijl, het wegprofiel en de
belading van de auto.
M. Rijden in de handmatige stand (Benzine / Diesel)
Druk op deze toets om de handmatige stand in
te schakelen.
De bestuurder kan schakelen met de
schakelflippers.
B. Rijden in de automatische stand met de functie
regeneratief remmen (Plug-in hybride)
Druk op deze toets om de functie regeneratief
remmen in te schakelen.
De transmissie regelt ook het remmen wanneer
het gaspedaal is losgelaten.
►
Druk in stand
N
met het rempedaal ingetrapt de
keuzeschakelaar zonder het punt van weerstand te
passeren: •
Naar voren: stand
R
is geselecteerd.
• naar achteren om stand D
te selecteren.
Laat de selectiehendel na elke keer duwen
helemaal los zodat deze weer terugkeert naar de
oorspronkelijke positie.
Bijzonderheden
Om stand N over te slaan (snel van D naar R gaan
en weer terug):

147
Rijden
6weg te rijden en vervolgens het systeem opnieuw
inschakelen door harder dan 2 km/h te rijden en
toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 door het systeem tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3
seconden weer kan wegrijden, druk dan op
toets 4 of trap het gaspedaal in om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer 5
minuten aangetrokken.
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan wordt
de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort weergegeven
zolang het niet mogelijk is om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (niet
voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren van de auto te voorkomen, is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele
snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk nog een keer op de toets om
een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het rempedaal helemaal in. De
afstandsregeling en snelheidsregeling
worden uitgeschakeld zolang u gas geeft.
"Snelheidsregelaar onderbroken" wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Informatie op het
instrumentenpaneel
De volgende informatie wordt op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN" weergegeven.
7. Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10. Snelheid voorgesteld door het
Verkeersbordherkenning
11 . Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen met
een automatische transmissie)
12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus "Rijden" om de
volgende informatie op het instrumentenpaneel weer
te geven.

175
Praktische informatie
7het pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt
worden.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar
kies een dieseltankpistool.
De tankbeveiligingsvoorziening voorkomt niet dat er met een jerrycan wordt bijgevuld,
ongeacht het type brandstof.
Reizen naar het buitenland De tankpistolen voor het tanken van diesel
kunnen per land verschillen, waardoor kan een
tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat
tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij u
aan om bij een PEUGEOT-dealer na te vragen
of de auto geschikt is voor de apparatuur in de
landen die u bezoekt.
Plug-in hybridesysteem
Elektrisch systeem
Het elektrische circuit van het plug-in
hybridesysteem is te herkennen aan de oranje
kabels. De componenten ervan zijn gemarkeerd met
het volgende symbool:
De aandrijflijn van het plug-in hybridesysteem gebruikt een spanning van
240 tot 400
V. Het systeem kan heet zijn als het
contact is aangezet en vlak nadat het is
uitgeschakeld.
Neem de waarschuwingsmeldingen op de labels,
vooral op de klep in de laadaansluiting, in acht.
Spanning van een hoogspanningssysteem is gevaarlijk en kan brandwonden of ander
letsel en zelfs een dodelijke elektrische schok
veroorzaken.
Schade aan hoogspanningscomponenten is
niet zichtbaar en daarom raadt PEUGEOT het
volgende aan:
–
Raak de componenten niet aan, beschadigd
en onbeschadigd, en zorg dat sieraden of andere
metalen voorwerpen niet in aanraking komen met
deze componenten.
–
W
erk nooit aan de oranje
hoogspanningskabels of aan andere
hoogspanningscomponenten die zijn gemarkeerd
met het label Elektrische risico. Werkzaamheden
aan het hoogspanningssysteem moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerde personen in
gekwalificeerde werkplaatsen, die toestemming
hebben om deze werkzaamheden uit te voeren.
– De oranje hoogspanningskabels mogen nooit
worden beschadigd, aangepast of verwijderd, of
losgekoppeld van het hoogspanningsnetwerk.
–
De
klep van de tractiebatterij mag nooit worden
geopend, aangepast of verwijderd.
–
W
erk nooit met snij- of vormgereedschap,
of warmtebronnen in de buurt van
hoogspanningscomponenten en -kabels.
Wanneer het vloeistofniveau in het koelreservoir
laag is, mag het alleen worden bijgevuld in een
gekwalificeerde werkplaats door opgeleide
mensen, waarbij moet worden gecontroleerd of
de tractiebatterij niet lekt.
Werkzaamheden aan het hoogspanningssysteem
moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerde
personen in gekwalificeerde werkplaatsen, die
toestemming hebben om deze werkzaamheden
uit te voeren.
Schade aan de auto of de tractiebatterij kan
leiden tot lekkage van giftige gassen of vloeistof,
direct of later. PEUGEOT raadt het volgende aan:
–
Bij een incident moet u altijd bij de brandweer
en nooddiensten melden dat de auto is voorzien
van een tractiebatterij.
–
Raak vloeistoffen die uit de tractiebatterij
lekken nooit aan.
–
Adem gassen die uit de tractiebatterij komen
niet in, want deze zijn giftig.
–
Blijf niet in de buurt van de auto staan bij
een incident of ongeval, want de gassen die
vrijkomen zijn ontvlambaar en kunnen brand
veroorzaken.