Page 113 of 292
111
Veiligheid
5IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging met behulp van een bovenste riem\
van een ISOFIX universeel kinderzitje met het gezicht in de rijrichting (F) .
IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een I SOFIX Semi-U niverseel kinderzitje:
–
"met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een bovenste ri\
em of een steun.
–
"met het gezicht in de rijrichting”, bevestigd met behulp van een ste\
un.
–
een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het vast
zetten met de bovenste riem en de ISOFIX-bevestigingen.
X : zitplaats niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitje of reiswieg uit de\
aangegeven gewichtscategorie.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land voordat u een kinderzitj\
e op deze plaats bevestigt.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of bei\
de andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.
Page 114 of 292

11 2
Veiligheid
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
–
een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring
B.
–
of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
ISOFIX-bevestigingen.
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het \
bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van
ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaats
Airbag voorpassagieri-Size-bevestigingssysteem i-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel
met of zonder hoogteverstelling
Uitgeschakeld: "OFF" i-UGeen i-Size
Ingeschakeld: "ON" i-UFGeen i-Size
Zitrij 2 Buitenste zitplaatsen achter
i-U i-U
Middelste zitplaats achter
Geen i-Size i-U
Page 115 of 292

11 3
Veiligheid
5
Zitplaats
Airbag voorpassagieri-Size-bevestigingssysteem i-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 3 Buitenste zitplaatsen achter -Geen i-Size
i-U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een
universeel goedgekeurd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting of met de rug in de
rijrichting".
i-UF: Zitplaats uitsluitend geschikt voor de
bevestiging van een universeel goedgekeurd
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting".
X: Zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van
een universeel goedgekeurd i-Size-kinderzitje.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw
land alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de
achterportieren van binnenuit met de handgreep kan
worden geopend.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label).
Inschakelen / uitschakelen
► U kunt het kinderslot inschakelen door de
ingebouwde sleutel in de rode knop zo ver mogelijk
te draaien: •
Draai naar rechts op het achterportier links.
•
Draai naar links op het achterportier rechts.
►
Schakel het kinderslot uit door de sleutel in de
andere richting te draaien.
Verwar de rode knop van het kinderslot niet met de zwarte knop van de
noodvergrendeling.
Elektrisch kinderslot
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat
de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om het kinderslot in of uit te schakelen.
Page 116 of 292
11 4
Veiligheid
Als het controlelampje brandt, is het kinderslot
ingeschakeld.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van het kinderslot.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt het elektrische
kinderslot automatisch uitgeschakeld, zodat de
achterpassagiers de auto kunnen verlaten.
Page 117 of 292

11 5
Rijden
6Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
►
Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
►
Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
►
Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
►
Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Kans op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
►
Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
►
Schakel de functie Stop & Start uit.
►
Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de
keuzeschakelaar in de stand 4WD (afhankelijk van
de uitvoering).
Page 118 of 292

11 6
Rijden
► Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.
►
Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan / aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as en probeer de maximaal
toegestane kogeldruk (bij het punt waar de caravan
/ aanhanger aan uw voertuig is gekoppeld) zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van het voertuig
en de aanhanger, en breng deze waar nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental. ►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto
moet worden herkend voordat deze kan worden
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.
Page 119 of 292

11 7
Rijden
6Starten/afzetten van de
motor
De elektronische sleutel moet zich in het interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
Starten
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand P of N en trap vervolgens het
rempedaal in.
►
Druk op de toets "
START/STOP"; houd het
pedaal ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en/of bij een koude
motor kan alleen worden gestart wanneer het
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit lampje gaat branden nadat u op de toets "START/STOP" hebt gedrukt:
►
Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat
het stuurwiel heen en weer moet worden bewogen
terwijl u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om
de stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren Bij een benzinemotor kunt u na een koude
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen
voelen (bij verhoogd stationair toerental). Dit
komt door het voorverwarmen van de katalysator.
Als de motor afslaat, laat u het koppelingspedaal los en trapt u het
vervolgens weer helemaal in. De motor wordt
dan automatisch weer gestart.
Plug-in hybrideauto starten
► Trap het rempedaal helemaal in en druk
ongeveer 2 seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het plug-in hybridesysteem is
ingeschakeld (bevestigd door een geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters
(laadniveau batterij of buitentemperatuur) bepaalt
het systeem of het nodig is om de benzinemotor te
starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment wijzigen
met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand start, maakt de auto geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers,
omdat zij de auto wellicht niet aan komen horen,
ondanks het geluidssignaal voor voetgangers.
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn
plaats te houden.
►
Zet bij een auto met een
handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij voorkeur
in de neutraalstand.
Page 120 of 292

11 8
Rijden
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur stand P of N.
►
Druk op de toets "
START/STOP".
►
Controleer bij een plug-in hybrideauto voordat u
de auto verlaat of het controlelampje READY niet
brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet
worden vergrendeld, maar wordt de transmissie
vergrendeld in stand P .
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten
(maar het instrumentenpaneel en de voorzieningen,
zoals het audiosysteem en de verlichting, worden
wel ingeschakeld).
►
Druk nogmaals op deze toets om het contact af
te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als
het systeem de sleutel niet waarneemt in de
detectiezone of als de batterij van de elektronische
sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer .
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
►
Selecteer bij een auto
met een automatische
transmissie
stand P en trap vervolgens het
rempedaal in.
► Druk op de toets " START/STOP".
De motor wordt gestart.