Page 201 of 572

201
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
2Zet de lichtschakelaar in de stand
of .
Wanneer de lichtschakelaar in de stand dim-
licht staat, wordt het AHS-systeem inge-
schakeld en gaat het controlelampje AHS
branden.
■Werkingsvoorwaarden voor het Adap-
tive High Beam-systeem
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch ingeschakeld en werkt het sys-
teem:
• De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het variabel afge-
schermde grootlicht ingeschakeld en wordt
het stralingsbereik van het dimlicht auto-
matisch aangepast, afhankelijk van de
locatie van tegenliggers en voorliggers:
• De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of achterlichten.
●Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt automatisch
geschakeld van grootlicht of variabel afge-
schermd grootlicht naar dimlicht:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 15 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Er zijn veel tegenliggers en/of voorliggers.
• De positie van tegenliggers of voorliggers verandert snel en het grootlicht kan de
bestuurders van de andere voertuigen ver-
blinden.
■Detectie-informatie camera voor
●In de volgende situaties wordt mogelijk niet
automatisch geschakeld van grootlicht
naar variabel afgeschermd grootlicht:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers aan het zicht zijn onttrokken als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
• Wanneer tegenliggers opdoemen uit de rechter tegemoetkomende rijstrook op een
brede weg
• Wanneer er tegenliggers of voorliggers met uitgeschakelde verlichting zijn
●Er wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd groot-
licht als een tegenligger wordt gesigna-
leerd die zijn mistlampen aan heeft terwijl
de koplampen uit zijn.
●Door de aanwezigheid van huisverlichting,
straatverlichting, verkeerslichten of ver-
lichte billboards en andere reflecterende
objecten wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd groot-
licht, wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd groot-
licht of wordt het niet verlichte gebied
mogelijk gewijzigd.
●De volgende factoren kunnen van invloed
zijn op de reactietijd voor het in- of uitscha-
kelen van het grootlicht of op de snelheid
waarmee de niet verlichte gebieden veran-
deren:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenliggers en voor-
liggers
• De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voer- tuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercen- tage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
●De regeling van de lichtverspreiding van
de koplampen kan onverwacht verande-
ren.
●Fietsen of vergelijkbare objecten worden
mogelijk niet gesignaleerd.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 201 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 202 of 572

202
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
●In de volgende situaties kan het systeem
de helderheid van het omgevingslicht
mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blij-
ven de dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden voet-
gangers, tegenliggers of voorliggers ver-
blind. Als dat het geval is, moet handmatig
geschakeld worden tussen grootlicht en
dimlicht.
• Bij rijden in slecht weer (zware regenval, mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Als het zicht door de voorruit wordt belem- merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• Als de voorruit gebarsten of beschadigd is
• Als de camera voor vervormd of vuil is
• Als de temperatuur van de camera voor extreem hoog is
• Als de helderheid van het omgevingslicht overeenkomt met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen
• Als de koplampen of achterlichten van tegenliggers of voorli ggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of
niet correct zijn afgesteld
• Als de auto wordt geraakt door water, sneeuw, stof, enz. van een voorligger
• In gebieden waar lichte en donkere stuk- ken elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaal delijk over stij-
gende en dalende wegen wordt gereden,
of over wegen met een slecht of oneffen
wegdek (zoals klinkerwegen, grindwegen,
enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over boch- tige wegen wordt gereden.
• Als er zich een st erk spiegelend voorwerp,
zoals een verkeersbord of spiegel, voor de
auto bevindt
• Als de achterzijde van een voorligger sterk spiegelend is, zoals een container op een
truck
• Als de koplampen van de auto beschadigd of vuil zijn, of niet correct zijn afgesteld
• Als de auto naar één kant overhelt door bij- voorbeeld een lekke band, of aan de ach-
terzijde wat lager ligt doordat een
aanhangwagen is aangekoppeld, enz.
• Als herhaaldelijk op een abnormale manier wordt geschakeld tussen grootlicht en dim-
licht
• Als de bestuurder meent dat het grootlicht mogelijk knippert of voetgangers of andere
bestuurders verblindt
• Als de auto wordt gebruikt in een gebied waar men aan de andere kant van de weg
rijdt. Bijvoorbeeld, een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied voor
linksrijdend verkeer of vice versa■Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden aangepast
aan de persoonlijke voorkeur. ( →Blz. 474)
■Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van het AHS dooft en het
controlelampje van het grootlicht gaat bran-
den.
Trek de hendel in de oorspronkelijke stand
om het Adaptive High Beam-systeem te acti-
veren.
■Dimlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adap-
tive High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Druk op de schakelaar om het Adaptive High
Beam-systeem weer in te schakelen.
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlicht
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 202 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 203 of 572

203
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
■Tijdelijk inschakelen van het dim-
licht
Trek de hendel naar u toe en zet hem
vervolgens terug in de oorspronkelijke
stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl de
hendel naar u toe is getrokken. Nadat de
hendel echter weer in de oorspronkelijke
stand is gezet, blijft het dimlicht gedurende
enige tijd branden. Vervolgens wordt het
Adaptive High Beam-systeem weer geacti-
veerd.
■Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Het verdient aanbeveling om het dimlicht in
te schakelen wanneer het grootlicht andere
bestuurders of voetgangers in de buurt hin-
dert.
*: Indien aanwezig
1 Druk de Automatic High Beam-
schakelaar in.
2 Zet de lichtschakelaar in de stand
of .
AHB (Automatic High
Beam)*
Het Automatic High Beam-sys-
teem gebruikt een camera aan de
bovenzijde van de voorruit om de
helderheid van de verlichting van
tegenliggers en voorliggers,
straatverlichting, enz. te beoorde-
len en schakelt, indien nodig, het
grootlicht automatisch in en uit.
WAARSCHUWING
■Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het Automatic
High Beam-systeem. Rijd altijd voorzichtig
en houd hierbij de omgeving in de gaten
en schakel indien nodig handmatig het
grootlicht in of uit.
■Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van de Automatic
High Beam
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 203 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 204 of 572

204
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Wanneer de lichtschakelaar in de stand dim-
licht staat, wordt het AHB-systeem inge-
schakeld en gaat het controlelampje AHB
branden.
■Voorwaarden voor het automatisch in-
en uitschakelen van het grootlicht
●Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, wordt het grootlicht auto-
matisch ingeschakeld (na ongeveer 1
seconde):
• De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
• Het gebied voor de auto is niet verlicht.
• Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde koplampen of achter-
lichten.
• Er bevinden zich weinig straatlantaarns op de weg voor u.
●Als aan een van onderstaande voorwaar-
den wordt voldaan, wordt het grootlicht
automatisch uitgeschakeld:
• De rijsnelheid is lager dan ongeveer 25 km/h.
• Het gebied voor de auto is verlicht.
• Tegenliggers of voorliggers hebben de koplampen of achterli chten ingeschakeld.
• Er bevinden zich veel straatlantaarns op de weg voor u.
■Detectie-informatie camera voor
●In de volgende situaties wordt het groot-
licht mogelijk niet automatisch uitgescha-
keld:
• Als plotseling een tegenligger uit een bocht opdoemt
• Als plotseling een andere auto voor de eigen auto invoegt
• Als tegenliggers of voorliggers niet kunnen worden gesignaleerd als gevolg van een
reeks bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg • Wanneer tegenliggers opdoemen in de
rechter tegemoetkomende rijstrook op een
brede weg
• Wanneer de verlichting van tegenliggers of voorliggers niet is ingeschakeld
●Het grootlicht wordt mogelijk uitgeschakeld
als een tegenligger wordt gesignaleerd die
zijn mistlampen aan heeft terwijl de kop-
lampen uit zijn.
●Door de aanwezigheid van huisverlichting,
straatverlichting, verkeerslichten of ver-
lichte billboards en andere reflecterende
objecten wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het dimlicht
mogelijk ingeschakeld.
●De volgende factoren kunnen van invloed
zijn op de reactietijd voor het in- of uitscha-
kelen van het grootlicht:
• De helderheid van koplampen, mistlampen en achterlichten van tegenliggers en voor-
liggers
• De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
• Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts aan één kant werkt
• Als een tegenligger of voorligger een voer- tuig op twee wielen betreft
• De toestand van de weg (stijgingspercen- tage, bochten, toestand van het wegdek,
enz.)
• Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage in de auto
●Het grootlicht wordt mogelijk onverwacht
in- of uitgeschakeld.
●Fietsen of vergelijkbare voertuigen wor-
den mogelijk niet gesignaleerd.
●In de volgende situaties kan het systeem
de helderheid van het omgevingslicht
mogelijk niet juist signaleren. Hierdoor blij-
ven de dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden voet-
gangers, tegenliggers of voorliggers ver-
blind. Als dat het geval is, moet handmatig
geschakeld worden tussen grootlicht en
dimlicht.
• Bij rijden in slecht weer (zware regenval, mist, sneeuw, zandstormen, enz.)
• Als het zicht door de voorruit wordt belem- merd door damp, wasem, ijs, vuil, enz.
• Als de voorruit gebarsten of beschadigd is
• Als de camera voor vervormd of vuil is
• Als de temperatuur van de camera voor extreem hoog is
• Als de helderheid van het omgevingslicht overeenkomt met die van koplampen, ach-
terlichten of mistlampen
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 204 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 205 of 572

205
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
• Als de koplampen of achterlichten van tegenliggers of voorli ggers zijn uitgescha-
keld, vuil zijn, een andere kleur hebben of
niet correct zijn afgesteld
• Als de auto wordt geraakt door water, sneeuw, stof, enz. van een voorligger
• In gebieden waar lichte en donkere stuk- ken elkaar afwisselen.
• Als geregeld en herhaal delijk over stij-
gende en dalende wegen wordt gereden,
of over wegen met een slecht of oneffen
wegdek (zoals klinkerwegen, grindwegen,
enz.)
• Als geregeld en herhaaldelijk over boch- tige wegen wordt gereden.
• Als er zich een st erk spiegelend voorwerp,
zoals een verkeersbord of spiegel, voor de
auto bevindt
• Als de achterzijde van een voorligger sterk spiegelend is, zoals een container op een
truck
• Als de koplampen van de auto beschadigd of vuil zijn, of niet correct zijn afgesteld
• Als de auto naar één kant overhelt door bij- voorbeeld een lekke band, of aan de ach-
terzijde wat lager ligt doordat een
aanhangwagen is aangekoppeld, enz.
• Als herhaaldelijk op een abnormale manier wordt geschakeld tussen grootlicht en dim-
licht
• Als de bestuurder meent dat het grootlicht mogelijk knippert of voetgangers of andere
bestuurders verblindt
• Als de auto wordt gebruikt in een gebied waar men aan de andere kant van de weg
rijdt. Bijvoorbeeld, een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied voor
linksrijdend verkeer of vice versa
■Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van de AHB dooft en het
controlelampje van het grootlicht gaat bran-
den.
Trek de hendel in de oorspronkelijke stand
om het Automatic High Beam-systeem te
activeren.
■Dimlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-schake-
laar in.
Het controlelampje van de AHB dooft.
Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlicht
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 205 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 206 of 572

206
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
■Tijdelijk inschakelen van het dim-
licht
Trek de hendel naar u toe en zet hem
vervolgens terug in de oorspronkelijke
stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl de
hendel naar u toe is getrokken. Nadat de
hendel echter weer in de oorspronkelijke
stand is gezet, blijft het dimlicht gedurende
enige tijd branden. Vervolgens wordt het
Automatic High Beam-systeem weer inge-
schakeld.
■Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Het verdient aanbeveling om het dimlicht in
te schakelen wanneer het grootlicht andere
bestuurders of voetgangers in de buurt hin-
dert.
Schakelt het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt losgelaten,
keert de ring terug naar de stand .
Draai de schakelaarring nogmaals om
het mistachterlicht uit te schakelen.
■Voorwaarden voor werking van de ver-
lichting
De koplampen worden ingeschakeld.
■Gebruik van het mistachterlicht
Gebruik het mistachterlicht alleen wanneer
dit nodig is. Als het mistachterlicht wordt
gebruikt terwijl het zicht niet slecht is, kan het
licht het zicht van bestuurders achter u
belemmeren.
Mistachterlicht
Het mistachterlicht kan bij het rij-
den in slecht weer, bijvoorbeeld in
de regen of mist, worden gebruikt
om uw auto bete r zichtbaar te
maken voor auto's achter u.
Bedieningsinstructies
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 206 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 207 of 572

207
5
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Rijden
Door de hendel te bedienen
werken de ruitenwissers en -sproeiers
als volgt: Als wordt geselecteerd,
beginnen de ruitenwissers automatisch
te wissen als de sensor signaleert dat
het regent. De wissnelheid wordt auto-
matisch afgestemd op de hoeveelheid
neerslag en de rijsnelheid.1
Uit
2 Stand AUTO
De ruitenwissers beginnen automatisch te
wissen als de sensor signaleert dat het
regent. De wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag en
de rijsnelheid.
3 Lage snelheid
4 Hoge snelheid
5 Enkele slag
Als is geselecteerd, kan de gevoe-
ligheid van de sensor als volgt worden
afgesteld door aan de schakelaarring te
draaien:
6 Verhoogt de gevoeligheid
7 Verlaagt de gevoeligheid
8 Gelijktijdig inschakelen rui-
tensproeiers en ruitenwissers
Ruitenwissers en
-sproeiers
Door de hendel te bedienen kan
worden geschakeld tussen auto-
matische werking en handbedie-
ning, of kan de sproeier worden
gebruikt.
OPMERKING
■Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de voor-
ruit droog is omdat hierdoor de voorruit
beschadigd kan worden.
Bedienen van de
ruitenwisserhendel
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 207 Friday, November 6, 2020 11:27 AM
Page 208 of 572

208
MIRAI Handleiding_Europa_M62035_nl
5-3. Bedienen van verlichting en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden de rui-
tenwissers en -sproeiers in werking.
(Na enkele slagen volgt een pauze en
maken de wissers nog een slag om de laat-
ste druppels te verwijderen. Als de auto rijdt,
wordt de wisslag om de laatste druppels te
verwijderen niet gemaakt.)
9*Werking camerasproeier
achter
Door op de hendel te drukken treedt de
camerasproeier achter in werking en worden
de camera achter en de camera voor de
digitale binnenspiegel gereinigd.
*: Auto's met digitale binnenspiegel
■De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact staat AAN.
■Effecten van de rijsnelheid op de ruiten-
wisserwerking
De rijsnelheid is v an invloed op de laatste
vertraagde slag van de wissers om ook de
laatste druppels te verwijderen, ook al staan
de ruitenwissers niet in de stand AUTO.
In de stand voor de lage snelheid schakelt de
ruitenwisser alleen over van lage snelheid
naar interval als de auto stilstaat.
(Maar als de gevoeligheid van de sensor
wordt aangepast tot het hoogste niveau, kan
de stand niet worden veranderd.)
■Regensensor
●De regensensor registreert de hoeveelheid
neerslag.
De auto is voorzien van een optische sen-
sor. Deze werkt mogelijk niet goed als zon-
licht van de opkomende of ondergaande
zon af en toe op de voorruit valt of als er
insecten o.i.d. op de voorruit zitten.
●Als de ruitenwisser in de AUTO-modus
wordt gezet terwijl het contact AAN staat,
maken de ruitenwissers één wisslag om
aan te geven dat de AUTO-modus is inge-
schakeld.
●Als de temperatuur van de regensensor
85°C of hoger is, of -15°C of lager, werkt
de automatische functie mogelijk niet. Zet
de ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
■Als er geen vloeistof uit de ruitensproei-
ers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof in het
reservoir aanwezig is en controleer als dat
het geval is of de sproeierkoppen niet ver-
stopt zijn.
■Functie aan het openen van het voor-
portier gekoppeld onderbreken van de
ruitenwissers voor
Als, terwijl de auto stilstaat en de selectie-
hendel in stand P staat, een voorportier wordt
geopend wanneer is geselecteerd en de
ruitenwissers voor werken, wordt de werking
van de ruitenwissers voor onderbroken om te
voorkomen dat iemand in de buurt van de
auto natgespetterd wordt. Als het voorportier
wordt gesloten, wordt de werking van de rui-
tenwissers hervat.
■Bij het uitzetten van het brandstofcel-
systeem in een noodgeval tijdens het
rijden
Als de ruitenwissers voor werken wanneer
het brandstofcelsysteem wordt uitgezet, zul-
len ze op hoge snelheid werken. Zodra de
auto stilstaat, wordt de werking weer normaal
als het contact AAN wordt gezet, of stopt de
werking als het bestuurdersportier wordt
geopend.
MIRAI_OM_Europe_OM62035E.book Page 208 Friday, November 6, 2020 11:27 AM